De aanpassing van de interne reorganisatievrijstelling is terechtgekomen in een verzamelbesluit van 14 juni 2013 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten. Staatssecretaris Weekers van Financiën geeft in dit verzamelbesluit onder andere een nieuw conceptueel kader voor toepassing van de vrijstelling wegens interne reorganisatie. Hij doet dit met een ingrijpende aanpassing van artikel 5b UBBR en een toelichting daarop, met maar liefst 16 voorbeelden. Het conceptuele kader moet leiden tot minder verzoeken om goedkeuringen.
Naar een formeler kader
Opvallend is dat de interne reorganisatievrijstelling in essentie betrekkelijk eenvoudig is: het vrijstellen van heffing van overdrachtsbelasting van overdracht van vastgoed binnen concernverhoudingen. Bovendien werd de wettelijke bepaling in de praktijk minder streng toegepast door het honoreren van de vele verzoeken om goedkeuring of door toepassing van de hardheidsclausule. Met de huidige aanpassing van de bepaling, die met name ziet op een verfijning van de driejaarstermijn, formaliseert de wetgever beleid wat in de praktijk reeds werd toegepast.
Geen toonbeeld van redactionele eenvoud
Een dappere poging, die redactioneel gezien niet helemaal goed uit de verf lijkt te komen. De hele bepaling is niet te begrijpen zonder de uitgebreide toelichting met maar liefst 16 voorbeelden. "Het is er bepaald niet begrijpelijker en daarmee makkelijker op geworden", verzucht Robben. Daar komt volgens hem nog bij dat de bepaling zonder toelichting slecht toepasbaar is. Dat terwijl een toelichting normaal gesproken een verduidelijking moet zijn en geen vervanging van een wettelijke bepaling. Als voorbeeld noemt hij het in de bepaling nieuw geïntroduceerde begrip 'eerste vennootschap'. Dit begrip is in de bepaling zelf niet omschreven, maar wordt pas uitgelegd in de toelichting. Na bestudering van die toelichting is duidelijk dat het hier kort gezegd gaat om de dichtstbijzijnde belanghebbende vennootschap bij zowel de verkrijgende als de overdragende vennootschap van onroerend goed binnen het concern. De 'eerste vennootschap' is dus niet altijd de topvennootschap.
Doordat de bepaling niet goed toepasbaar is zonder de bijbehorende toelichting schuilt daarin een gevaar voor de praktijk. Robben: "Zou je puur afgaan op de tekst, dan kom je niet in alle gevallen tot een juiste interpretatie van de wet." Wie zich louter en alleen baseert op de gewijzigde bepaling zelf zou dus weleens voor onaangename verrassingen kunnen komen te staan.
Inhoudelijke verruiming
Inhoudelijk gezien ziet Robben een verruiming, onder andere in ‘bottom-up -situaties' (overdrachten van vastgoed van dochter- aan moedervennootschappen). In de wettelijke regeling is nu opgenomen dat de driejaarstermijn dan buiten toepassing blijft. Dit is ook het geval bij doorverkoop van het vastgoed binnen concernverhoudingen of aan een externe partij, zij het dat daaraan wel aanvullende voorwaarden kleven.
Opvallend is overigens dat de wetgever met betrekking tot ‘bottom-up-situaties' in de toelichting nadrukkelijk een slag om de arm houdt: ‘Indien blijkt dat deze bepaling leidt tot gebruik van de vrijstelling wegens interne reorganisatie dat niet in overeenstemming is met doel en strekking van de vrijstelling of dat de bepaling leidt tot ongewenste effecten, dan zal dit lid worden heroverwogen.' Niet helemaal duidelijk is wat de wetgever daarmee nu precies bedoelt. Wil de wetgever ingeval van misbruik of oneigenlijk gebruik alleen het gewijzigde vijfde lid van artikel 5b UBBR alsnog aanpassen, of moet dit ruimer worden gezien, en wel zo dat bij oneigenlijke toepassing van de wettelijke bepaling alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd is. Uit de bepaling zelf valt de precieze strekking van deze ‘slag om de arm' in ieder geval niet af te leiden.
Punt van heroverweging
Hetgeen in de bepaling is opgenomen rondom een juridische fusie vindt Robben tot slot een punt van heroverweging waard. Uit de voorbeelden blijkt dat bij een juridische fusie met een vennootschap buiten het concern binnen de driejaarstermijn de heffing van overdrachtsbelasting toch om de hoek kan komen kijken. "Er mag dan wel voldaan zijn aan de juridische fusievrijstelling, maar er wordt niet langer voldaan aan de interne reorganisatievrijstelling, waardoor de eerder niet voldane overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd is. Zodoende kan de heffing van overdrachtsbelasting een vanuit zakelijke motieven ingegeven juridische fusie alsnog belemmeren. Dat oogt erg rigide", aldus Robben.
Bron: Redactie TaxLive
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer