De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: "de Orde") heeft met belangstelling kennisgenomen van de Nota naar aanleiding van het verslag (hierna: "de NnavV") en Nota van wijziging (hierna: "de NvW") bij het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve. De NnavV en de NvW geven de Orde aanleiding tot het maken van een aantal aanvullende opmerkingen.
1. Journaalposten uitkering dividend
Het is de Orde nog steeds niet duidelijk wat precies de fiscale gevolgen zijn van het uitkeren van dividenden voor de post deelneming en de compartimenteringsreserve. Waarschijnlijk kan de problematiek het beste worden verduidelijkt aan de hand van enige eenvoudige voorbeelden.
Voorbeeld 1
Een deelneming, gekocht voor 100 gedurende de periode dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, stijgt de waarde naar 150. Op het tijdstip van de sfeerovergang wordt een belaste compartimenteringsreserve gevormd van 50, terwijl de deelneming te boek wordt gesteld voor 150.
Enige tijd daarna wordt een dividend uitgekeerd van 10, dat kan worden toegerekend aan de belaste periode. De waarde van de deelneming daalt als gevolg daarvan met 10.
Ziet de Orde het goed dat in dit geval de volgende journaalposten moeten worden gemaakt?
Liquide middelen 10
Aan winst 10
Reserve 10
Aan deelneming 10
Voorbeeld 2
Idem als voorbeeld 1, echter met dit verschil dat de dividenduitkering weliswaar is toe te rekenen aan de belaste periode maar niet leidt tot een waardevermindering van de deelneming.
Ziet de Orde het goed dat in dit geval de volgende journaalposten moeten worden gemaakt?
Liquide middelen 10
Aan winst 10
‘Reserve 10
Aan fiscaal vermogen 10
Als de Staatssecretaris van Financiën (hierna: "de staatssecretaris") instemt met deze analyse van journaalposten merkt de Orde op dat dit moeilijk te lezen is in de wettekst. Mocht de staatssecretaris tot andere journaalposten komen, dan verneemt de Orde graag welke journaalposten dit zijn en hoe deze voortvloeien uit de wettekst.
2. Doorschuiffaciliteit aandelenfusies
De Orde is verheugd dat de staatssecretaris heeft voorgesteld ook een doorschuiffaciliteit voor aandelenfusies te introduceren. De Orde heeft een aantal vragen over de werking daarvan. Stel dat een deelneming (A) is gekocht voor 100 door X. Gedurende de periode dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, stijgt de waarde naar 150. Op het tijdstip van de sfeerovergang wordt een belaste compartimenteringsreserve gevormd van 50, terwijl de deelneming te boek wordt gesteld voor 150.
Vervolgens vindt een aandelenfusie plaats: de aandelen in A worden door X ingebracht in B tegen uitreiking van aandelen door 3 aan X. Dient nu een beroep op art. 3.55 Wet IB 2001 juncto art. 8, lid 1 Wet Vpb 1969 te worden gedaan? Naar het de Orde voorkomt niet, aangezien er geen compartimenteringsclaim aanwezig is bij de post deelneming. Die claim is immers belichaamd in de compartimenteringsreserve. In deze visie zal de aandelenfusie geen aanleiding geven tot winstconstatering omdat een beroep op de deelnemingsvrij stelling kan worden gedaan en de compartimenteringsreserve niet behoeft te worden afgerekend. Immers, de compartimenteringsreserve gaat voortaan zien op de aandelen van X in B. De Orde verzoekt de staatssecretaris deze visie te bevestigen.
1 Wij nemen aan dat het hier gaat om een onbelaste vrijval van de reserve.
Stel er worden vervolgens dividenden uitgekeerd door A aan B. Deze zijn de facto onbelast als meegekocht dividend dan wel kan er (als aan de voorwaarden is voldaan) door B een beroep worden gedaan op de deelnemingsvrijstelling.
Verkoop van de aandelen in A door B zal onbelast kunnen geschieden als een beroep op de deelnemingsvrijstelling kan worden gedaan. De compartimenteringsproblematiek van X speelt naar de mening van de Orde op dit niveau geen rol.
Stel dat vervolgens door B een dividend wordt uitgekeerd aan X. Mogelijk is sprake van meegekocht dividend dat de waarde van de deelneming in B bij X vermindert. Dit heeft geen winsteffect en ook geen gevolgen voor de compartimenteringsreserve bij X.
Stel dat geen sprake is meegekocht dividend. Wat zijn daarvan de fiscale consequenties? In dat geval moet worden bezien wat de gevolgen zijn voor de compartimenteringsreserve bij X. Het dividend is zonder meer vrijgesteld omdat de deelnemingsvrij stelling daarop van toepassing is. De compartimenteringsreserve blijft geheel in stand. Afwikkeling zal eerst plaatsvinden bij verkoop van de aandelen in 3 door X. Het onderscheid tussen een dividend dat kan worden toegerekend aan de belaste dan wel aan de onbelaste periode speelt naar de mening van de Orde in het geheel geen rol bij een dividenduitkering door 3 aan X. Kan de staatssecretaris deze analyse onderschrijven?
Casuspositïes De Orde verzoekt de staatssecretaris in te gaan op de fiscale gevolgen van de onderstaande situaties en de hierna gestelde vragen.
Casus 1
Stel X bv heeft in januari 2006 een belang van 5% in D gekocht voor 100. D is een in een EU lidstaat gevestigde beleggingsvennootschap. De deelneming stijgt elk jaar 10 in waarde. Er vinden geen dividenduitkeringen plaats. In 2006 kwalificeerde de deelneming in D niet voor de toepassing van de deelnemingsvrjstelling op grond van de destijds voor buitenlandse deelnemingen geldende ‘niet-ter-beleggingseis'. Als D in Nederland gevestigd zou zijn, zou de deelnemingsvrijstelling in 2006 wel van toepassing zijn geweest. Vanaf 2007 kwalificeert de deelneming wel voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van de onderworpenheidstoets. Er is dus sprake van een sfeerovergang door wetswijziging. In januari 2015 verkoopt X het belang in D voor 180.
Moet X op grond van art. 34b Wet Vpb 1969 in verbinding met art. 28c Wet Vpb 1969 een belaste compartimenteringsreserve reserve vormen voor 100 en deze ingevolge art. 28c, lid 4, Wet Vpb 1969 belast laten vrijvallen? Is het hierbij nog relevant of de ‘niet-ter-beleggingseis' in 2006 naar de huidige inzichten strijd opleverde met het Europese recht?
Casus 2:
Stel X bv heeft in 2009 een belang in D bv waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Het belang staat te boek voor 100. Per 1 januari 2010 is door wetswijziging de deelnemingsvrj stelling van toepassing. De waarde in het economische verkeer van de deelneming is op dat tijdstip 110. Op 1 februari 2015 keert D bv een dividend uit van 10.
Ziet de Orde het dan correct dat X bv als gevolg van art. 34b, lid 1, sub a in verbinding met art. 28c, lid 3, op 1 februari 2015 een belaste compartimenteringsreserve moet vormen van 10, waarop vervolgens het belaste dividend van 5 in mindering moet worden gebracht? Begrijpt de Orde het goed dat art. 34b, lid 1, sub a, verplicht om een compartimenteringsreserve te vormen ter zake van dividenduitkeringen die na 13juni 2013 zijn ontvangen als er in het verleden sprake is geweest van een sfeerovergang, met andere woorden dat ook in die situatie er een waardering moet plaatsvinden van het desbetreffende belang op het tijdstip van sfeerovergang in het verleden?
Casus 3
Stel X bv heeft op 1januari 2015 een belang in D bv dat te boek staat voor 100. Op dat belang is de deelnemingsvrjstelling niet van toepassing. In 2015 is het belang in D 10 in waarde gedaald. Door een wetswijziging of door een wijziging van de feiten is de deelnemingsvrijstelling met ingang van 2016 wel van toepassing. Op 31 december 2016 verkoopt X bv het belang in D voor 90.
Moet X BV op 1januari 2015 een (negatieve) belaste compartimenteringsreserve vormen van -10 en tevens het belang in D bv per 1 januari 2015 te boek stellen voor 90? Wordt hierdoor het potentiële verlies uit 2015 pas in het jaar 2016 ter zake van de verkoop van het belang in aanmerking genomen?
Casus 4 ca
Naar de Orde begrijpt derogeert de nieuwe compartimenteringsregeling niet aan de toepassing van goed koopmansgebruik. Is de staatssecretaris het eens met de Orde dat X BV de vrijheid heeft om het belang op 31 december 2015 af te waarderen naar 90 en aldus het verlies in 2015 in aanmerking te nemen? Is de staatssecretaris van mening dat X bv in dat geval op 1 januari 2016 geen compartimenteringsreserve behoeft te vormen, aangezien alsdan de waarde in het economische verkeer op 1 januari 2016 gelijk is aan de boekwaarde van het belang?
Bron: NOB
40