De rechtbank geeft aan dat fiscale partners samen één onderlinge verhouding kiezen voor de verdeling van box 3-vermogen. Omdat hier bewust van is afgeweken, constateert de rechter grove schuld. De opgelegde boete blijft in stand.

Het gaat om twee zaken (Rechtbank Noord-Holland 14 juli 2020, ECLI:NL:RBNH:2020:5119ECLI:NL:RBNH:2020:5120). Een man en een vrouw zijn gehuwd en daarmee fiscaal partner. De gezamenlijke grondslag voor de heffing in box 3 bedraagt ruim € 500.000. Man en vrouw hebben apart van elkaar, maar op dezelfde dag en in onderling overleg, aangifte inkomstenbelasting gedaan. In de afzonderlijke aangiften over het belastingjaar 2013 en 2014 hebben ze allebei aangegeven dat het aandeel in de gezamenlijke grondslag voor de heffing van box 3 nul procent bedraagt. Met als gevolg dat noch in de aanslag van de man noch in die van de vrouw belasting over het box 3-inkomen is vastgesteld.

De inspecteur legt navorderingaanslagen op. Omdat de man en de vrouw geen keuze maken bij wie het box 3-inkomen belast is, rekent de inspecteur aan elk van de partners de helft toe. Bij de navorderingsaanslagen legt de inspecteur een boete op.

Rechtbank Noord-Holland stelt dat er geen twijfel bestaat dat fiscale partners in onderling overleg een keuze mogen maken voor een bepaalde verdeling van het box 3-inkomen. Het moet echter wel één onderlinge verhouding zijn. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van zodat de rechtbank van mening is dat de door de Belastingdienst gekozen verdeling in stand blijft. De rechter stelt vast dat de man en de vrouw bewust hebben gekozen voor een verdeling die niet onderling overeenstemt. Omdat er sprake is van grove schuld blijven de opgelegde boetes gehandhaafd.

Belang voor de praktijk

Volgens artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 kunnen een belastingplichtige en zijn fiscale partner bij het doen van hun aangiften inkomstenbelasting kiezen in welke onderlinge verhouding ze bepaalde inkomensbestanddelen aangeven. Het is toegestaan om de voordeligste verhouding te kiezen. De inkomensbestanddelen waarvoor kan worden gekozen zijn:

  • de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, die bestaan uit:
    • belastbare inkomsten uit eigen woning;
    • het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;
    • de persoonsgebonden aftrek,
  • de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, en
  • de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting.

Deze opsomming van inkomensbestanddelen waarvoor een verdeling kan worden gekozen, is limitatief. Als een inkomensbestanddeel niet in artikel 2.17 Wet IB 2001 is genoemd, kan dat inkomensbestanddeel niet tussen de partners worden verdeeld. De verdeling is alleen mogelijk als sprake is van fiscaal partnerschap.

In deze zaak heeft de rechter nog eens uitdrukkelijk bepaald dat een keuze waarbij één van de partners voor zichzelf een verdeling kiest, die niet in overeenstemming is met de verdeling van de andere partner, geen keuze voor een onderlinge verhouding vormt.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

56

Gerelateerde artikelen