Ook bij aangiftebelastingen kan de fiscus een kostenvergoeding verschuldigd zijn indien onrechtmatig wordt gehandeld, aldus de Hoge Raad. Een recente uitspraak van de Hoge Raad verruimt de mogelijkheid om een bezwaarkostenvergoeding te krijgen bij een succesvol bezwaar tegen een aangiftebelasting.
Kostenvergoeding ook bij aangiftebelastingen
De belanghebbende in deze zaak heeft in oktober 2011 belasting van personenauto's en motorrijtuigen (BPM) op aangifte voldaan voor een aantal ingevoerde auto's. In verband met de gebruikte staat van de auto's heeft belanghebbende een belastingvermindering in aanmerking genomen en gesteld dat de wijze waarop Nederland rekening houdt met de gebruikte staat van voertuigen bij de berekening van de verschuldigde BPM in strijd is met het EU-recht. De Hoge Raad heeft in 2012 geoordeeld dat dit inderdaad het geval is.
Hoewel de inspecteur is tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende heeft hij geweigerd om de kosten van die belanghebbende in verband met de bezwaarprocedure te vergoeden. De inspecteur stelt dat geen sprake is van een besluit dat is herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Bij aangiftebelastingen ligt het initiatief tot het betalen van de verschuldigde belasting namelijk bij de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, zonder aanslag vooraf. Het gerechtshof was dit met de inspecteur eens.
De Hoge Raad overweegt echter dat een kostenvergoeding in de bezwaarfase ook aan de orde kan zijn indien het aan de Belastingdienst te wijten is dat een belastingplichtige te veel belasting op aangifte heeft betaald. In deze zaak moet het onrechtmatig handelen van de wetgever (wetgeving in strijd met het EU-recht) aan de inspecteur worden toegerekend. Daarom kent de Hoge Raad aan belanghebbende een forfaitaire kostenvergoeding toe.
Gevolgen van dit oordeel
Wettekst noch wetgeschiedenis van de bezwaarkostenregeling geeft aanleiding voor de veronderstelling dat deze van overeenkomstige toepassing zou kunnen zijn op situaties waarin op eigen initiatief belasting moet worden betaald. De Hoge Raad heeft dan ook een forse stap gezet door een opening te bieden op dit punt. Wellicht had dit meer op de weg van de wetgever gelegen.
Toch is het oordeel van de Hoge Raad wel begrijpelijk. Een achteraf onjuist gebleken voldoening of afdracht van een aangiftebelasting (bijvoorbeeld loon- of omzetbelasting) kan immers ook te wijten zijn aan het handelen van de inspecteur. Als er belasting op aangifte wordt betaald op basis van een expliciete standpuntbepaling van de inspecteur, en daarna blijkt dat standpunt in bezwaar of beroep onjuist, is de belanghebbende door de inspecteur op het verkeerde been gezet.
Uit het arrest blijkt helaas niet duidelijk welke reikwijdte de Hoge Raad aan zijn beslissing wil geven. Zo lijkt toerekening van het onrechtmatig handelen van de wetgever aan de inspecteur afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval. Tevens blijft onduidelijk of de Hoge Raad ook in andere gevallen ruimte ziet voor overeenkomstige toepassing van de bezwaarkostenvergoeding bij aangiftebelastingen. Hopelijk zal toekomstige rechtspraak meer duidelijkheid brengen op dit punt.
Ten slotte verdient nog opmerking dat de Hoge Raad, conform zijn eerdere rechtspraak, oordeelt dat schending van het EU-recht door de Belastingdienst op zich geen bijzondere omstandigheid vormt die een hogere dan forfaitaire kostenvergoeding rechtvaardigt.
Bron: Deloitte CTRL
0