Hof Den Bosch oordeelt dat beide ex-partners voor de helft draagplichtig zijn voor de restschuld die bij verkoop van de woning van de vrouw is ontstaan.

De zaak (17 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1608) gaat als volgt. Een man en een vrouw wonen ongehuwd samen in de woning van de vrouw. De hypothecaire geldlening staat op twee namen, evenals de spaarverzekering. Als zij de relatie beëindigen, verkoopt de vrouw de woning. Uit de verkoopopbrengst en de afkoopsom van de spaarverzekering wordt de hypothecaire geldlening grotendeels afgelost, maar er blijft nog wel een restschuld over van afgerond € 48.000. De man stelt dat deze restschuld hem in het geheel niet aangaat. Hij wil er niet (gedeeltelijk) voor opdraaien.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de schuld de man voor de helft aangaat. Dat oordeel bevestigt het Hof Den Bosch in hoger beroep. De grootte van ieders bijdrageplicht hangt in de eerste plaats af van wat partijen daarover onderling hebben afgesproken. In dit geval hebben de ex-partners nooit afspraken gemaakt. Iedere partner heeft dan een aandeel van 50% in de schuld.

Belang voor de praktijk

Het oordeel van het hof (en de rechtbank) is in lijn met artikel 6:10 BW: als (ex-)partners géén afspraak hebben gemaakt over de onderlinge draagplicht, dan is deze 50:50. De onderlinge draagplichtafspraak hoeft niet schriftelijk te zijn vastgelegd, maar om discussie hierover te voorkomen doen partners hier wel verstandig aan. Een mondelinge afspraak of zelfs een stilzwijgende afspraak kan ook volstaan (zie ook de punten 3.6.4 en 3.6.5 van de uitspraak).

Zie voor vergelijkbare gevallen met een andere conclusie de uitspraken van Rechtbank Rotterdam 1 juni 2016, ECLI:NL: RBROT:2016:4320 en Hof Den Haag 12 december 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2040.

Voor de goede orde: de geldverstrekker heeft geen boodschap aan (afspraken over) de onderlinge draagplicht. Deze interne draagplicht gaat alleen de beide (ex-) partners aan. In de verhouding tussen geldnemers en geldverstrekker – de externe draagplicht – is de overeenkomst van geldlening van doorslaggevend belang. Aangezien hierin doorgaans een hoofdelijke aansprakelijkheid is overeengekomen, kan de bank ieder van de (ex-) partners voor het gehele bedrag van de geldlening aanspreken. Als de ene (ex-) partner méér aan de bank betaalt dan waartoe hij of zij op grond van de interne draagplicht verplicht is, ontstaat in zoverre een vordering op de andere (ex-) partner.

De (overeengekomen) onderlinge draagplicht speelt een rol bij de keuze om het eigenwoningverleden over en weer voor de helft over te dragen van de ene partner naar de andere partner. Deze overdracht is mogelijk gemaakt met het besluit van 30 januari 2018, Stcrt. 2018, 5946-n1. Voorwaarde voor deze overdracht is dat partners een interne draagplicht hebben van 50:50. Lees ook het artikel Draagplicht bij ongelijke eigendomsverhouding eigen woning.

Bij gehuwden geldt het volgende. Een draagplichtafspraak moet dan ‘gedragen’ worden door het huwelijksvermogensrecht. Als partners in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd is de onderlinge draagplicht automatisch 50:50. Partners kunnen hier dan geen (rechtsgeldige) afwijkende afspraken over maken.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Huwelijksvermogensrecht

39

Gerelateerde artikelen