Na een strafrechtelijke veroordeling kan de fiscus ook nog om de hoek komen kijken. Het resultaat daarvan kan zijn: dat begrijpt niemand. Enerzijds hoeven de fiscale rechter en strafrechter niet tot dezelfde conclusies te komen. Anderzijds kan, doordat ze het juist wel eens zijn, het effect onder aan de streep nogal dubbelop zijn. Hoe kan dat en wat is daaraan te doen? Dit schrijft Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma, advocaat-belastingkundige bij Jaeger, in haar blog.

Fiscaal en strafrecht: gescheiden trajecten

Rechters (be)oordelen onafhankelijk van elkaar. Dat kan betekenen dat de strafrechter veroordeelt maar de belastingrechter niets belastbaars constateert, en andersom. Het uitgangspunt is namelijk dat de fiscale rechter niet gebonden is aan een oordeel van de strafrechter over hetzelfde feitencomplex, zelfs niet als aan hem dezelfde bewijsmiddelen ter beschikking staan. Dat kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld andere bewijsregels. Rechters mogen overigens niet in alle gevallen tot een afwijkend oordeel komen. Als naar het strafdossier wordt verwezen zonder dat de Inspecteur zelfstandig onderzoek heeft gedaan, geldt de regel ‘volg, of leg uit':
 
"Nu [de Inspecteur] aldus uitsluitend heeft verwezen naar de strafrechtelijke procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen (…)."
 
Met andere woorden: als de fiscale rechter tot een afwijkend oordeel komt van de strafrechter, zal hij dat moeten motiveren.
 
In het kader van onrechtmatig bewijs formuleerde de Hoge Raad dat als volgt:
 
"Indien de belastingrechter – uitgaande van dezelfde feiten – afwijkt van het oordeel van de strafrechter met betrekking tot de onrechtmatigheid van de bewijsgaring, dient hij in zijn uitspraak de redenen voor die afwijking te vermelden."

Ontneming (fiscale) delicten

Voor zuiver fiscale delicten mag niet worden ontnomen. De reden daarvan: de fiscus kan achterstallige belastingheffing zélf heffen en incasseren, met eigen middelen. En met eigen waarborgen. Het is juist aan de Belastingdienst om vast te stellen of, en zo ja hoeveel, belasting nog zou moeten worden betaald.
 
Dit geldt ook als met dat geld vervolgens een ander delict is gepleegd – maar waarmee op zichzelf geen ‘winst' is behaald. Als ontdoken belasting bijvoorbeeld nadien is witgewassen, maar dat witwassen zelf niets oplevert, kan niet via een omweg fiscaal voordeel toch worden ontnomen. Dan staat het fiscale gronddelict aan ontneming in de weg.
 
Als het strafrechtelijke verwijt niet in de eerste plaats belastingontduiking is maar een ander misdrijf waardoor crimineel voordeel is behaald, kan dat voordeel wél worden ontnomen. In die strafrechtelijke procedure wordt dan gekeken naar het voordeel dat daadwerkelijk is genoten. Met andere woorden: de rechter kan de kosten die zijn gemaakt aftrekken, zodat de ‘winst' overblijft.

Belastingheffing

Als uit de strafzaak of het daaraan voorafgaande strafrechtelijk onderzoek aanwijzingen ontstaan dat de betrokkene inkomsten heeft genoten waarover nog geen belasting is betaald, kan de fiscus die alsnog belasten. Daarvoor heeft de Belastingdienst als uitgangspunt vijf jaar. Als het gaat om buitenlandse inkomsten is dat twaalf jaar. Als uitstel is gevraagd om de aangifte na ‘1 april' (of tegenwoordig 1 mei) te mogen indienen, heeft ook de fiscus die extra tijd om een aanslag op te mogen leggen.
 
De Inspecteur van de Belastingdienst kan niet lukraak roepen dat er extra belastbare inkomen of winst is genoten. Het is in eerste instantie aan de Inspecteur om aan te tonen dat de aangifte niet deugde. Dat is anders als de Inspecteur de bewijslast mag omkeren: dan mag hij de hoogte van de aanslag (redelijk) schatten en opleggen, en moet de belastingplichtige vervolgens ‘overtuigend aantonen' dat deze te hoog is. De bewijslast kan alleen worden omgekeerd als:
  1. onterecht niet of te laat aangifte is gedaan;
  2. de Inspecteur bewijst dat ten minste (ongeveer) 10% te weinig is aangegeven; of
  3. er een onherroepelijke informatiebeschikking ligt.

Correctie: ontneming

Als een veroordeelde zijn ontneming heeft betaald, mag hij die betaling van zijn inkomen aftrekken. Per saldo is het inkomen immers ook niet ‘genoten'. De bedoeling van de wet is dan dat "belastingheffing over ongedaan gemaakt inkomen óók ongedaan gemaakt wordt". Logisch gevolg zou dan zijn: aftrek in het jaar waarin de inkomsten zijn genoten, zodat inkomen en ontneming daarvan tegen elkaar wegstreept. Makkelijker kunnen we het niet maken, toch?
 
De praktijk is helaas anders. Na terugbetaling van zijn criminele voordeel mag de belastingplichtige dit wel aftrekken, maar van zijn inkomen in het jaar waarin hij (of zij) betaald heeft. Die betaling kan, gelet op de duur van strafzaken, niet eerder dan vele jaren ná de behaalde inkomsten plaatsvinden. Aangezien het effect van een strafzaak veelal is (en ook bedoeld is) een einde te maken aan de lucratieve activiteiten van de desbetreffende belastingplichtige, zullen in het jaar waarin wordt betaald geen of veel minder inkomsten zijn. De aftrek is dan in theorie leuk, maar in de praktijk nutteloos.
 
In individuele zaken zijn Inspecteurs nog wel eens bereid toe te zeggen dat, uiteraard na betaling, de ontneming alsnog in het oorspronkelijke jaar wordt gecorrigeerd. Het is hoog tijd die terechte praktijk tot regel te verheffen. Dat volgt eigenlijk ook al uit het afstemmingsbeleid tussen Belastingdienst en OM, dat er uitdrukkelijk op gericht is om doublures van ontneming én belastingheffing te voorkomen. Dat beleid zegt dat het OM en de Belastingdienst, bij criminele voordelen van € 5.000 of meer, "moeten afstemmen om te voorkomen dat de veroordeelde ‘ook nog wordt geconfronteerd met belastingheffing over het wederrechtelijk verkregen voordeel".

Fiscale klap na: kosten belast

Terwijl in een ontneming nog wordt gekeken naar wat er is verdiend, dus na aftrek van kosten, werkt dat fiscaal anders. Althans, kan dat uiteindelijk anders werken. Zolang er nog geen strafzaak is of die strafzaak nog niet is afgerond gaat het goed: dan is ook fiscaal alleen de winst belast. Maar als de strafzaak ‘onherroepelijk' is afgelopen, kan de fiscus tot vijf jaar terug gemaakte kosten weer bijplussen. Het gevolg daarvan is dat over gemaakte kosten alsnog belasting moet worden betaald.
 
Kosten ‘in verband met' het misdrijf zijn dan alsnog niet aftrekbaar. De oorsprong van die wetgeving is de gedachte dat bepaalde kosten niet zouden moeten kunnen worden afgetrokken, zoals wapens en agressieve dieren: de zogenaamde ‘pitbullwetgeving'. Later is die aftrekbeperking uitgebreid tot alle kosten – ook volstrekt legale – in verband met een willekeurig misdrijf.
 
Klinkt logisch? Niet als je bedenkt dat fiscaliteit neutraal (of amoreel) dient te zijn: dat betekent dat belasting moet worden betaald over wat er is ‘verdiend', ongeacht of dit legaal of crimineel is. Het effect van die aftrekbeperking kan desastreus zijn, vooral als de marges klein zijn. Stel: de inkoopkosten bedragen € 99 en de verkoopopbrengst € 100 (nullen naar smaak toevoegen). Per saldo is dan € 1 ‘verdiend', maar fiscaal wordt afgerekend over € 100. De inkoopkosten zijn na de veroordeling immers niet meer aftrekbaar. Uitgaand van een tarief van 52%, is de belastingheffing 52 keer de winst. En dit is niet uitsluitend theorie, zo illustreert de ‘voetbaltoto-zaak'. Dat begrijpt niemand.

Toegift: vrijspraak na belastingheffing

Tot nu toe is in dit blog het uitgangspunt dat de fiscus ná het strafrecht aan bod komt. Maar dat kan ook andersom. De fiscale rechter kan zijn eindoordeel hebben gegeven voordat de strafzaak ten einde is.
 
Daardoor kan de fiscale rechter ook tot een (achteraf) onverklaarbaar ander oordeel komen dan de strafrechter. De fiscale rechter kan bijvoorbeeld oordelen dat de Belastingdienst voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een onverklaarbare vermogensstijging het gevolg is van inkomen, waarover belasting moet worden afgerekend. Nadien kan de strafrechter tot het oordeel komen – al dan niet aan de hand van nieuwe informatie, die de fiscale rechter nog niet kende – dat de vermogensstijging wel degelijk verklaarbaar is en niet duidt op inkomsten. En dan?
 
In theorie kan dan worden verzocht om een fiscale herziening. Maar gelet op de strenge eisen die daarvoor gelden, maakt zo'n verzoek in de regel weinig kans. Tot dusverre is mij geen enkel geval bekend waarin een herziening in een fiscale zaak is toegewezen.
 
Maar dat betekent niet dat de Ontvanger van de Belastingdienst die belastingaanslag ook mag incasseren. De Ontvanger moet namelijk ‘marginaal toetsen' of de aanslag ‘materieel verschuldigd is'. Dat betekent niet dat via de Ontvanger een extra rondje kan worden geprocedeerd, maar wel dat hij geen belasting mag incasseren waarvan hem duidelijk is dat de fiscus er geen recht op heeft.
 
Als de belastingplichtige strafrechtelijk is vrijgesproken of geseponeerd, mag de fiscale rechter vervolgens geen twijfel zaaien of die vrijspraak wel zo terecht was. Dat heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld in het arrest Melo Tadeu versus Portugal. Dat geldt óók als de aanslag al definitief vaststaat en het dus ‘alleen nog maar' gaat om de incasso (invordering) daarvan. Als hierdoor toch twijfel wordt gezaaid over de juistheid van een vrijspraak of sepot, moet die belastingaanslag dus worden vernietigd, zo oordeelde ook onze Hoge Raad.

Conclusie

Het effect van fiscaliteit in combinatie met een veroordeling is niet altijd uit te leggen. De fiscale rechter en strafrechter kunnen tot uiteenlopende oordelen komen – of juist niet, waardoor iemand ‘dubbel gepakt' wordt. De slogan ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker', krijgt zo wel een heel wrange nasmaak. Het wordt tijd om de fiscaliteit weer terug te brengen naar waar deze voor bedoeld is. Dus: belastingheffing over dat wat – desnoods achteraf bezien – daadwerkelijk verdiend is.
 
Mr. V.S. (Vanessa) Huygen van Dyck-Jagersma

Bron: Jaeger advocaten belastingkundigen

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting

52

Gerelateerde artikelen