Diana Jansen, advocaat-belastingkundige bij Flexadvocaten, vraagt zich af of de praktijk in belastingprocedures nu echt gebaat is bij een dergelijke regeling.
Dwangsomregeling
Sinds 1 oktober 2009 is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgesierd met de dwangsomregeling. De regeling moet bevorderen dat onder andere de belastinginspecteur op tijd een beslissing neemt op een bezwaarschrift. Die beslistermijn ligt, behoudens een verlenging, op zes weken na afloop van de bezwaartermijn. Is de inspecteur te laat dan is hij na schriftelijke ingebrekestelling een dwangsom verschuldigd en kan de belastingplichtige naar de rechter stappen om alsnog een beslissing af te dwingen.
Ingebrekestelling
In de praktijk blijkt het verkrijgen van een dwangsom nog niet zo makkelijk. Regelmatig moet de rechter eraan te pas komen. Zo heeft de Hoge Raad onlangs duidelijkheid verschaft over de eisen waaraan de schriftelijke ingebrekestelling voor de dwangsomregeling moet voldoen. Volgens de Hoge Raad gelden voor de ingebrekestelling de volgende drie constitutieve vereisten:
- Duidelijkheid over welke aanvraag het gaat;
- belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist;
- belanghebbende dringt erop aan dat alsnog een zodanige beslissing wordt genomen.
Bovendien moeten alle drie de constitutieve vereisten in één geschrift staan. Van een spectaculaire uitspraak is volgens Jansen geen sprake. "Desalniettemin is het wel goed dat de Hoge Raad voor eens en voor altijd heldere grenzen aangeeft aan de ingebrekestelling, zeker nu deze vormvrij is. Er worden geen hoge eisen gesteld aan de ingebrekestelling, maar het moet voor de inspecteur uiteraard wel duidelijk zijn waartegen geageerd wordt en dat alsnog een beslissing wordt verlangd."
Kwaliteitvermindering
Na veertien dagen na de ingebrekestelling is de inspecteur een dwangsom verschuldigd. Daarmee werkt de dwangsomregeling als pressiemiddel om toch vooral binnen de gestelde termijn een beslissing te nemen. "Dit zal in sommige deelgebieden van het bestuursrecht best effect hebben en bestuursorganen zullen vast sneller werken dan voorheen", aldus Jansen, "maar in het belastingrecht werden en worden relatief eenvoudige zaken vaak gewoon afgedaan binnen de geldende termijnen. Voor zaken die inhoudelijk wat langere tijd behoeven, is daar geen verandering in gekomen. De dwangsomregeling kan zelfs negatief uitpakken, in die zin dat de inspecteur – om maar geen dwangsom te hoeven betalen – alsnog snel een beslissing zal nemen zonder een deugdelijke inhoudelijke beoordeling. Dat gaat ten koste van de kwaliteit. De dwangsomregeling is dan verworden tot een ‘snelle' ticket naar de rechtbank."
Daarmee lijkt de dwangsomregeling haar doel voorbij te schieten, namelijk een relatief snelle en inhoudelijk goede beslissing van een bestuursorgaan, zodat partijen binnen een redelijke termijn weten waar ze aan toe zijn.
Pleidooi voor afschaffing
Bovendien roept de op het eerste gezicht vrij eenvoudige dwangsomregeling zoveel vragen op, dat er regelmatig wordt geprocedeerd over de vraag of de regeling überhaupt wel aan de orde is. "Procedures over procedurevoorschriften", zo betitelt Jansen de kwestie, "met allerlei extra geschilpunten voor de belastingrechter." Zij vraagt zich dan ook af of men echt zit te wachten op een dergelijke regeling in belastingprocedures. "Door de formele kaders in beroepsprocedures verhardt de dwangsomregeling ook nog de verhoudingen tussen de inspecteur en belastingplichtige. De tijd van overleg is dan voorbij. De regeling voldoet naar mijn mening niet aan haar doelstelling. Schaf de dwangsomregeling af in belastingprocedures of maak de beslistermijn op bezwaar langer dan zes weken. De termijn bij immateriële schadevergoeding staat immers ook op een halfjaar."
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Bronbelasting