Rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 juni 2017 geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling overdrachtsbelasting ook van toepassing is bij verkrijging van aandelen in een zogenoemde onroerende zaakrechtspersoon ("OZR").
Voor de heffing van overdrachtsbelasting worden als onroerende zaken mede aangemerkt aandelen in een OZR. Hiervan is sprake indien de bezittingen van een dergelijke rechtspersoon op enig moment in de afgelopen 12 maanden voor meer dan de helft bestaan of hebben bestaan uit onroerende zaken, waarbij ten minste 30% van de bezittingen bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken, indien deze onroerende zaken voor ten minste 70% dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. De verkrijging van aandelen in een OZR door een natuurlijke persoon levert over het algemeen een belastbaar feit op voor de heffing van overdrachtsbelasting indien de verkrijger een belang van ten minste 1/3e gedeelte heeft in de OZR.
In tegenstelling tot de inkomstenbelasting en successiebelastingen bestaat er geen wettelijke bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de overdrachtsbelasting bij de schenking van aandelen in een OZR. Voor de heffing van overdrachtsbelasting voorziet de wet enkel in een vrijstelling voor bepaalde familieleden (niet voor niet-familieleden) indien sprake is van de overdracht van een privé gedreven onderneming die in haar geheel wordt voortgezet. Bij de keuze om aandelen in een OZR te schenken dient in de praktijk derhalve normaliter een afweging te worden gemaakt tussen de heffing van overdrachtsbelasting en de beoogde besparing van inkomsten- en schenkbelasting.
Op 12 juli 2016 had Rechtbank Noord-Nederland in dit verband al een interessante uitspraak gedaan, waarbij de rechtbank op basis van doel en strekking genoemde vrijstelling overdrachtsbelasting ook van toepassing verklaarde op de verkrijging van aandelen in een OZR. Op 26 juni 2017 heeft Rechtbank Noord-Nederland in een vergelijkbare casus opnieuw eenzelfde uitspraak gedaan. Volgens de rechtbank kan de bedrijfsopvolgingsvrijstelling overdrachtsbelasting op basis van doel en strekking, zoals die volgt uit de wetsgeschiedenis, en mede op basis van de zogenoemde doorkijkarresten van de Hoge Raad ook worden toegepast bij de verkrijging van aandelen in OZR, mits de OZR een materiële onderneming drijft.
Opvallend is dat in de casus die voorlag de vraag of sprake was van een materiële onderneming geen geschilpunt was. Uit de feiten kan worden opgemaakt dat de onroerende zaken dienstbaar waren aan en behoorden tot de materiële onderneming van de OZR. Dit is bijzonder gezien de in december gepubliceerde ‘praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten' van de Belastingdienst. Uit deze praktijkhandreiking kan worden opgemaakt dat de Belastingdienst vastgoedexploitatie slechts in uitzonderingsgevallen als een materiële onderneming aanmerkt.
Tegen deze uitspraak van de rechtbank zal ongetwijfeld hoger beroep worden ingesteld. Het zou voor de fiscale praktijk bijzonder welkom zijn wanneer de Hoge Raad de uitspraken van de rechtbank zou volgen.
Bron: EY
1