Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recentelijk geoordeeld dat de bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting niet kon worden toegepast, omdat er geen sprake was van een overdracht van een gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan. De uitspraak is in lijn met voorgaande rechtspraak over toepassing van de bedrijfsfusiefaciliteit.
De bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting
Voor een geslaagd beroep op de bedrijfsfusiefaciliteit is allereerst vereist dat sprake is van een bedrijfsfusie. Dat is een fiscaal begrip en houdt - kort gezegd – in dat een belastingplichtige (bijvoorbeeld een BV of NV) haar (zelfstandig onderdeel van een) onderneming overdraagt aan een andere partij (de overnemer) tegen uitreiking van aandelen. In de praktijk wordt ook wel van een ‘inbreng' gesproken. Het is dus onder andere van belang dat een onderneming(sdeel) overgaat van de overdrager naar de overnemer. Daarnaast gelden nog andere voorwaarden waarop wij niet ingaan. Wordt deze bedrijfsfusiefaciliteit toegepast, dan is het belangrijkste gevolg dat de fiscale claim (bestaande uit goodwill, fiscale en stille reserves die samenhangen met de overgedragen vermogensbestanddelen) niet bij de overdrager in aanmerking wordt genomen, maar wordt doorgeschoven naar de overnemende vennootschap. Er hoeft dus nog geen belasting te worden betaald. Het ondernemingsbegrip moet worden uitgelegd conform de bepalingen van de Europese Fusierichtlijn, die toegang tot de faciliteit mogelijk maken bij de overgang van een ‘tak van bedrijvigheid'. Deze term is in de Fusierichtlijn als volgt gedefinieerd: "het totaal van de activa en passiva van een afdeling van een vennootschap die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormen, dat wil zeggen een geheel dat op eigen kracht kan functioneren".
Onderhavige zaak
In de onderhavige hofuitspraak wenste een belastingplichtige haar activa en passiva in te brengen in een vennootschap met toepassing van de bedrijfsfusiefaciliteit. Volgens het Hof kon de faciliteit echter geen toepassing vinden omdat met de activa en passiva geen onafhankelijke exploitatie mogelijk was. Hetgeen werd ingebracht vormde volgens het Hof op zichzelf geen onderneming. Het louter ter beschikking stellen van (een deel van de economische gerechtigdheid in) een pand kon volgens het Hof niet worden gezien als "tak van bedrijvigheid" in de zin van de Fusierichtlijn.
Bedrijfsfusie gevolgd door bedrijfsfusie (dooroverdracht)
In 2012 is door de Hoge Raad een arrest gewezen over de bedrijfsfusiefaciliteit in een casus waarin sprake was van een zogenoemde ‘dooroverdracht'. Een makelaardij (BV) droeg haar onderneming, inclusief bedrijfspand, over aan een nieuw opgerichte dochtervennootschap (eerste overnemer). Vervolgens droeg deze nieuw opgerichte dochtervennootschap direct de onderneming, maar nu zonder het bedrijfspand, over aan een door haar nieuw opgerichte dochtervennootschap (tweede overnemer). De bedrijfsfusiefaciliteit was volgens de Hoge Raad niet van toepassing op de eerste overdracht, omdat de bij die overdracht betrokken vermogensbestanddelen (met uitzondering van het pand) ervoor bestemd waren onmiddellijk te worden overgedragen aan de tweede overnemer.
Het arrest van de Hoge Raad en de recente Hof uitspraak illustreren dat alertheid geboden is bij een (meeromvattend) reorganisatietraject als daarbij gewenst is dat er (nog) geen belasting wordt betaald.
Bron: EY
198