Op 18 maart 2016 heeft de Raadswerkgroep ‘Belastingvraagstukken – Directe Belastingen' vergaderd over de anti-BEPS-richtlijn.
In deze Raadswerkgroep, die met name bestaat uit fiscaaltechnische experts van de ministeries van Financiën van de verschillende EU-lidstaten, vindt op dit moment – onder leiding van het Nederlandse Raadsvoorzitterschap – de technische lezing plaats van het voorstel van de Europese Commissie (‘Commissie') voor een anti-BEPS-richtlijn. Tijdens deze technisch lezing wordt het Commissievoorstel in feite artikel voor artikel – gezamenlijk door de lidstaten – grondig besproken. Omdat Nederland op dit moment voorzitter is van de Raad van de Europese Unie (‘Raad') voert het de regie tijdens de vergaderingen.

De (tweede) draft compromistekst

In de hoedanigheid van voorzitter heeft Nederland – als basis voor deliberatie voor de vergadering van de Raadswerkgroep van 18 maart 2016 – een tweede draft compromistekst opgesteld betreffende het Commissievoorstel voor een anti-BEPS-richtlijn. Het is belangrijk goed voor ogen te houden dat het hier dus niet gaat om een geheel nieuw voorstel voor een anti-BEPS-richtlijn (alléén de Commissie heeft het "recht van initiatief"), maar om een evoluerend werkdocument waarin het voorzitterschap – onder meer op basis van uitkomsten van eerdere vergaderingen en aldaar verkondigde posities en suggesties van lidstaten – aanbevelingen doet voor een nieuwe draft compromistekst.
 
Tijdens deze technische lezing proberen de lidstaten over zoveel mogelijk punten overeenstemming te bereiken. Voor belangrijke openstaande méér politieke punten wordt sturing gevraagd aan de Ecofin-Raad, die bestaat uit de ministers van Financiën van de lidstaten. Daar dienen de resterende plooien te worden platgestreken met als doel het beklinken van een politiek akkoord over een finale compromistekst.
 
In de door het Nederlandse voorzitterschap opgestelde tweede draft compromistekst worden diverse suggesties gedaan om het Commissievoorstel voor een anti-BEPS-richtlijn op onderdelen te wijzingen. In een bijbehorend commentaar wordt de achtergrond van de wijzigingen nader verklaard. Het is van groot belang deze suggesties in perspectief te plaatsen in die zin dat de Raadswerkgroep achter gesloten deuren heeft vergaderd en nadien (formeel) geen inhoudelijke mededelingen zijn gedaan over het verloop van de vergadering. Hierdoor is het bijvoorbeeld niet duidelijk in hoeverre de door het Nederlandse voorzitterschap voorgestelde wijzingen door (alle) andere lidstaten zijn omarmd.
 
Wat opvalt is dat in tweede draft compromistekst (nog) niet wordt gesproken over opsplitsing van de anti-BEPS-richtlijn in een "OESO-deel" (dat voorziet in de uniforme implementatie van OESO BEPS-aanbevelingen op EU-niveau) en een "overig deel" (dat bestaat uit verdergaande maatregelen om belastingontwijking aan te pakken). De Duitse minister van Financiën, Wolfgang Schäuble, had dit tijdens de Ecofin-vergadering van 12 februari voorgesteld, hetgeen door verreweg het merendeel van de lidstaten direct werd omarmd. In dit verband merkte Schäuble op dat in ieder geval het "OESO-deel" op unanimiteit kan rekenen binnen de Raad, en ligt een "snelle aanname" aldus in het verschiet. Maatregelen die direct voortvloeien uit OESO-aanbevelingen, en dus hoogstwaarschijnlijk in een "uitgeklede" anti-BEPS-richtlijn zou kunnen worden opgenomen, betreffen:
  • (i) de algemene renteaftrekbeperking (BEPS actiepunt 4),
  • (ii) de CFC-regelgeving (BEPS actiepunt 2) en
  • (iii) de bepaling tegen hybride mismatches (BEPS actiepunt 2).
Maatregelen die in principe los staan van het OESO BEPS-project en wellicht dus nog niet in de anti-BEPS-richtlijn worden gegoten betreffen:
  • (i) de "switch-over" bepaling,
  • (ii) de algemene antimisbruikbepaling en
  • (iii) de regeling voor exit-heffingen.
Ten aanzien van dit "overig-deel" is beduidend meer verzet. Volgens diverse lidstaten zouden deze voorgestelde maatregelen die verder gaan dan implementatie van de OESO-aanbevelingen het vestigingsklimaat van hun lidstaat alsmede dat van Europa drastisch doen verslechteren. Zie dus goed dat, hoewel in de tweede draft compromistekst nog niet wordt gesproken over opsplitsing, het goed mogelijk is – gelet op het voorgaande – dat het bij de finale compromistekst zal gaan om een "uitgeklede" anti-BEPS-richtlijn. EY kan zich overigens voorstellen dat Nederland zich in zijn voorzittersrol op het punt van opsplitsing bewust niet pro-actief heeft willen opstellen.
 
Verder valt op dat het Nederlandse voorzitterschap achter de schermen druk overleg voert met de OESO over een uniforme implementatie van OESO BEPS-aanbevelingen op EU-niveau. Immers, tal van de door het Nederlandse voorzitterschap in het tweede draft compromistekst voorgestelde wijzigingen houden verband met het – op direct advies van het "OESO secretariaat" – beter laten aansluiten van de door de Commissie voorgestelde anti-BEPS-richtlijn met door de OESO voorgestelde BEPS-oplossingen en daarin gehanteerde begrippen. EY bespreekt hierna de meest in het oog springende voorgestelde wijzigingen:

Renteaftrekbeperking (artikel 4)

Zo heeft het voorzitterschap bijvoorbeeld voorgesteld om de definitie "financieringskosten" beter te laten aansluiten bij de OESO-definitie en zodoende onder meer rente op hybride leningen, geïmputeerde rente, en valutaresultaten expliciet onder de definitie te brengen. Deze ruime definitie is met name van belang voor de toepassing van de voorgestelde renteaftrekbeperking (artikel 4 richtlijnvoorstel).
 
Een andere voorgestelde wijziging betreffende de renteaftrekbeperking ziet op de introductie van een keuzemogelijkheid om, in plaats van EBITDA, een EBIT-basis te hanteren voor de berekening van de niet-aftrekbare rente. Verder wordt – wederom in lijn met de OESO-aanbevelingen – meer keuzevrijheid aan de lidstaten gegeven ten aanzien van vooruitwenteling van niet-aftrekbare rente en niet-benutte aftrekruimte. Tot slot wordt een alternatieve groepsratio (keuze belastingplichtige) voorgesteld op basis de eigen EBITDA ratio ten opzichte van de groep.

Switch-overmechinisme (artikel 6)

Een andere belangrijke suggestie betreft aanpassing van het door de Commissie (in artikel 6 richtlijnvoorstel) voorgestelde generiek switch-overmechnisme (credit in plaats van vrijstelling). Ten eerste zou de switch-over alléén toegepast moeten worden ten aanzien van passief inkomen (de nieuwe tekst hanteert de term "active business").
 
Een tweede wijziging betreft de uitsluiting van de switch-over indien sprake is van een belastingverdrag (ter voorkoming van dubbele belastingen) tussen de lidstaat van belastingplichtige en het derde land waaruit het (laagbelast) non-EU inkomen afkomstig is (zie goed dat deze uitsluiting niet alleen geldt voor situaties waarin sprake is van een vaste inrichting, maar ook voor deelnemingssituaties).
 
Gezien het grote aantal belastingverdragen dat Nederland met derde landen heeft gesloten brengt dit met zich dat de toepassing van de switch-over in tal van situaties zou worden uitgesloten. De voorgestelde wijzingen lijken dus de "scherpe randjes" van het door de Commissie voorgestelde mechanisme af te halen.

CFC-regeling (artikel 8 en 9)

Een andere in het oog springende wijziging betreft het meer in lijn brengen van de CFC-regeling (artikel 8 en artikel 9 richtlijnvoorstel) met de OESO-aanbevelingen. De wijzigingen beogen de regeling zo algemeen mogelijk te houden en waar mogelijk keuzevrijheid aan de lidstaten te geven. In dit kader worden twee keuzemogelijkheden voorgesteld om het inkomen van de CFC-dochtervennootschap vast te stellen.
 
Ten eerste inkomenstoerekening op basis van inkomen uit bepaalde type inkomenscategorieën (inkomen uit dienstverlening binnen concern, inkomen uit aandelen, rente, royalty's, huur, inkomen uit onroerend goed en inkomen uit financiële activiteiten zoals bank- en verzekeringsactiviteiten). Overigens behoeven lidstaten op grond van de voorgestelde "optionele escape" dit CFC-inkomen niet in aanmerking te nemen indien minder dan 50% van het inkomen van die entiteit CFC inkomen is.
 
Een tweede mogelijkheid voor inkomenstoerekening is gebaseerd op de aard van de transactie. Als sprake is van een oneigenlijke constructie met als essentiële doel het verkrijgen van een belastingvoordeel, wordt dit inkomen belast als CFC-inkomen.

Hybride mismatches (artikel 10)

Een laatste opvallende wijziging is dat voorgestelde specifieke anti-mismatchbepaling voor hybride structuren als vangnet gaat fungeren. De regeling zou alleen toepassing moeten vinden als de mismatch niet op andere wijze wordt geneutraliseerd. Dat betekent dat de dwingende rangorde (woonstaat volgt bronstaat) niet meer zou gelden.

Tot slot

Het belooft de komende negen weken een spannende tijd te worden. De eerstvolgende Ecofin-vergadering van de ministers van Financiën staat gepland op 25 mei. In de tussentijd staat er nog wel een informele Ecofin-vergadering op de agenda voor 22-23 april te Amsterdam. Aangezien Ecofin-voorzitter Jeroen Dijsselbloem streeft naar een politiek akkoord voor een anti-BEPS-richtlijn in mei is het de verwachting dat ook tijdens deze informele Ecofin-vergadering uitgebreid stil zal worden gestaan bij in de Raadswerkgroep in kaart gebrachte openstaande politieke pijnpunten.
 
De tijd zal moeten uitwijzen of het Jeroen Dijsselbloem, als voorzitter van de Ecofin, inderdaad zal lukken om op 25 mei 2016 een politiek akkoord te beklinken over de anti-BEPS-richtlijn. Tot het zover is, is het van groot belang om de verdere technische besprekingen over de anti-BEPS-richtlijn op Raadswerkgroep-niveau op de voet te volgen. Zo is het de verwachting dat binnenkort uit deze besprekingen zal blijken in hoeverre de lidstaten – onder leiding van het Nederlandse voorzitterschap – zullen kiezen voor "opsplitsing" van de anti-BEPS-richtlijn en, voor het moment, niet verder willen gaan dan een "uitgeklede" anti-BEPS-richtlijn. Het kan in principe nog alle kanten op!
 
 

Bron: EY

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht

0

Gerelateerde artikelen