Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft aan hoe de Belastingdienst NAVO-pensioenuitkeringen in de Nederlandse belastingheffing mag betrekken.
De zaak (4 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2211) verloopt als volgt. Een man is werkzaam bij de NAVO. Op 1 juli 2006 pensioneert hij. Naast een NAVO-pensioenuitkering ontvangt hij ook nog een zogeheten ‘household allowance’ en een ‘tax-adjustment’ van de NAVO.
De inspecteur belast het pensioen volledig met inachtneming van de uitgangspunten van het Besluit Pensioenen Internationale Organisaties (BPIO). Op grond daarvan zijn de NAVO-pensioenuitkeringen voor 2/3e deel belast in box 1. Voor het overige is het pensioen belast in box 3. De ‘household allowance’ en de ‘tax-adjustment’ betrekt de inspecteur over de jaren 2006 tot en met 2018 volledig in de belastingheffing.
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de inkomstenbelastingheffing over het NAVO-pensioen, de ‘household allowance’ en de ‘tax-adjustment’ in geschil. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting te hoog heeft vastgesteld. Voor de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot en met 1994 is sprake van een fiscaalrechtelijk onzuiver pensioen. De pensioenuitkeringen die daarmee samenhangen zijn volgens de rechtbank vrijgesteld van de inkomstenbelastingheffing in box 1 en box 3. De rechtbank volgt hierbij de arresten van de Hoge Raad van 16 januari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF7264) en van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1596). Voor het overige zijn de uitkeringen terecht voor 2/3e deel belast in box 1. De waarde van 1/3e deel van deze pensioenaanspraak valt onder de vermogensrendementsheffing van box 3.
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de ‘household allowance’ en ‘tax-adjustment’ geen onderdeel uitmaakt van het pensioen. Deze bedragen zijn volledig belast in box 1.
Belang voor de praktijk
De verdeelsleutel volgt zoals gezegd uit het BPIO. Dit is het besluit van 19 augustus 2022, nr. 2022- 206968, Stcrt. 2022, 21897. Deze verdeelsleutel geldt niet alleen voor het NAVO-pensioen maar ook voor de pensioenen van het Europees Octrooibureau (EOB) en van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA).
De reden dat 1/3e deel van de pensioenaanspraak in box 3 valt, houdt ermee verband dat de werknemer zijn aandeel in de pensioenpremie uit het netto loon betaalt. Dit deel is dus niet aftrekbaar voor de interne heffing van deze organisaties. Daarom valt het deel van de pensioenuitkering dat samenhangt met deze werknemersbijdrage niet onder de omkeerregel maar wel in box 3. De waardering van het box 3-deel van het pensioen vindt plaats aan de hand van de rekenregels van art. 19 Uitv.besl. IB 2001. Deze waardering is afhankelijk van de leeftijd van de pensioengerechtigde, het geslacht en van de aanwezigheid van een partner met recht op nabestaandenpensioen.
Het BPIO gaat ook in op de ‘allowances’ en het ‘tax adjustment’. Deze uitkeringen houden geen of in ieder geval veel minder een direct verband met de ingelegde pensioenpremies. Het BPIO bepaalt op dit punt dan ook dat de Belastingdienst deze uitkeringen volledig moet belasten in box 1.
Het BPIO dateert uit 2022. Een pensioengerechtigde kan voor de publicatie van dit besluit al een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met de inspecteur. Deze overeenkomst blijft in principe zijn geldigheid behouden. Maar als de pensioengerechtigde dat wil, kan hij ook een beroep doen op belastingheffing conform de regels van het BPIO.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting