In de vennootschapsbelasting is een anti-misbruikbepaling (art. 12a Wet op de vennootschapsbelasting 1969) opgenomen tegen de handel in HIR-lichamen. Vaak gaat het dan om lege of vrijwel lege bv's die nog wel een herinvesteringsreserve hebben, maar waarin bijna geen vermogensbestanddelen zitten en waarvan de onderneming inmiddels is gestaakt. Vindt er een belangenwijziging van 30% of meer plaats in het HIR-lichaam, dan moet de HIR, onder omstandigheden, aan de winst worden toegevoegd.
In de praktijk blijken er structuren te worden opgezet om de anti-misbruikbepaling te omzeilen. Kort gezegd komt het erop neer dat het HIR-lichaam eerst een bedrijfsmiddel verkrijgt, voordat het belang in het lichaam wordt overgedragen. Op de aanschafprijs van dit bedrijfsmiddel is de HIR dan al toegepast en op het moment van de belangenwijziging dus niet meer aanwezig. In dat geval zou de anti-misbruikbepaling niet kunnen worden toegepast.
Deze structuren zijn ongewenst en in strijd met het doel en de strekking van de wet, aldus Weekers. Het blijkt dat belastingplichtigen nog steeds de grens opzoeken. In de tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2013 neemt Weekers daarom extra maatregelen.
Zo stelt hij een aanscherping voor. Hierdoor wordt bij een belangenwisseling die plaatsvindt binnen zes maanden nadat een bedrijfsmiddel is verworven, een verband aanwezig geacht tussen de belangenwijziging en de verwerving van het bedrijfsmiddel. In die situatie moet de HIR die is afgeboekt op de verkrijgingsprijs van het bedrijfsmiddel aan de winst worden toegevoegd. Tegenbewijs is mogelijk als er ten tijde van de verwerving van het bedrijfsmiddel geen sprake was een voornemen tot vervreemding van het belang. Voor deze tegenbewijsmogelijkheid moet de belastingplichtige een verzoek indienen. Op dit verzoek beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Bron: Redactie TaxLive