Op 1 juli 2011 zag de wet-Dezentjé het fiscale levenslicht. Sindsdien is het nodige verschenen over de werking en reikwijdte van artikel 52a AWR en de daarin vervatte informatiebeschikking. In september 2016 is de wet-Dezentjé geëvalueerd. Zoals daarin is herhaald heeft deze wet tot doel de belastingplichtige een betere rechtsbescherming te bieden tegen overmatige, disproportionele, (onredelijke) informatiebehoeften van de inspecteur. Zo'n inspecteur werd ook wel in de totstandkoming van deze wet vergeleken met Rupsje Nooitgenoeg. De veronderstelling van deze wet was dat deze rups later een wonderschone vlinder zou worden. Invoering van de wet zou namelijk een zelfreinigende werking hebben. De inspecteur zou door deze wet immers ertoe worden gedwongen om steeds te overwegen wat hij echt nodig heeft, wat hij precies wil weten en of het op een andere manier kan (Handelingen I 2010/11, 24, pag. 22). Toch blijkt in de praktijk dat de rups de fase van vlinder niet altijd bereikt.
In de zaak die heeft geleid tot de beslissing van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 maart 2017 [1] ging het om een belanghebbende (trustkantoor) die was opgericht volgens het recht van de Nederlandse Antillen en statutair was gevestigd op Curaçao. De inspecteur had derdenonderzoeken uitgevoerd naar dit trustkantoor waaruit aanwijzingen naar voren waren gekomen dat sprake kon zijn van (binnenlandse dan wel buitenlandse) belastingplicht in Nederland. Om hier verder onderzoek naar te kunnen doen, vroeg de inspecteur aan het trustkantoor "de administratie (…) over de jaren 2010 tot en met heden". Daarbij merkte de inspecteur nog op: "Zoals u begrijpt, wordt met het begrip ‘administratie' bedoeld hetgeen in de ruimste zin [van] het woord hieronder kan worden opgevat." Samengevat wilde de inspecteur dus ‘alles'.
 
Hoewel de rechtbank het met de inspecteur eens was dat de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing (zoals is vereist in artikel 47 AWR) ging dit verzoek van de inspecteur de rechtbank toch echt te ver.
 
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen. Hoewel de inspecteur aanleiding had om vragen te stellen, oordeelde de rechtbank dat het onevenredig is om de gehele administratie op te vragen. Daarbij nam de rechtbank ook nog de – door de inspecteur niet betwiste – stelling van belanghebbende in aanmerking dat het overleggen van bepaalde gegevens in strijd zou zijn met Curaçaose wetgeving en een grote commerciële impact op belanghebbende zou hebben. Ook betrekt de rechtbank hierin dat de inspecteur niet eerst met minder vergaande informatieverzoeken heeft geprobeerd aan de informatie te komen. Dit bracht de rechtbank tot het oordeel dat het evenredigheidsbeginsel was geschonden en de informatiebeschikking als gevolg daarvan geen stand kon houden.
 
Dit bevestigt dat de wet-Dezentjé effectief is in de bestrijding van de eerder bedoelde rupsen. Anderzijds bevestigt dit dat het zelfreinigende effect nog niet is bereikt. Als dat wel zo zou zijn geweest dan was dit niet voorgekomen.
 
Om de Belastingdienst te helpen bij deze zelfreiniging is het aan te bevelen als de wetgever evenwichtiger sancties zou toepassen in geval van onredelijk gebruik van procesrecht.
 
Als de rechtbank een beroep tegen een informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank volgens artikel 27e een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichting. Deze termijn wordt niet gegeven als sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Deze sanctie geldt slechts ten aanzien van de belastingplichtige. Als een inspecteur kennelijk onredelijk gebruik maakt van procesrecht blijft dit – buiten een geringe proceskostenveroordeling – zonder gevolgen.
 
Hertoghs geeft de wetgever in overweging in de wet op te nemen dat indien de inspecteur kennelijk onredelijk gebruik maakt van procesrecht – door een informatiebeschikking te geven waarvan later wordt geoordeeld dat die kennelijk onredelijk was – de aanslagtermijn niet wordt verlengd met de duur van de procedure tegen de informatiebeschikking. De belastinginspecteur zal dan echt na moeten denken voordat hij een informatiebeschikking neemt. Ook voorkomt dit dat belastingplichtigen ten onrechte op kosten worden gejaagd. De rups zal dan zonder twijfel een wonderschone vlinder worden.
 
[1] Gepubliceerd op 2 mei 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2021.
 
 

Bron: Hertoghs advocaten

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting

0

Gerelateerde artikelen