De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag verloopt na een termijn van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Voor (kort gezegd) buitenlands vermogen of buitenlandse inkomsten kent artikel 16 lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen echter een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren.
De ratio achter de twaalfjaarstermijn is dat het voor de fiscus moeilijker is om informatie te verzamelen in het buitenland. De controlemogelijkheden voor de fiscus zijn (althans waren destijds) te beperkt om effectief vermogen in het buitenland te achterhalen. Een navorderingstermijn van vijf jaar werd in dergelijke gevallen dan ook niet doeltreffend geacht (zie Kamerstukken II 1989/1990, 21 423, nr. 3). Met alle ontwikkelingen op het gebied van gegevensuitwisseling is het overigens de vraag of de ratio van destijds, inmiddels 25 jaar geleden, nog onverkort kan gelden.
Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de toepassing van de verlengde navorderingstermijn. In 2001 had belanghebbende belegd, maar dit niet aangegeven. Hij was in het voorjaar van 2001 een beleggingsverzekering aangegaan bij een in Luxemburg gevestigde vennootschap. Voor die tijd had belanghebbende belegd in een beleggingsfonds dat was gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, maar waarvan het beheer van de beleggingen plaatsvond door een vennootschap die in Nederland was gevestigd. Met toepassing van de verlengde navorderingstermijn heeft de inspecteur in september 2011 een navorderingsaanslag IB 2001 opgelegd.
Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat geen sprake was van in het buitenland aangehouden vermogen. Het beheer van de beleggingen vond immers plaats in Nederland. Volgens de Hoge Raad staat de enkele omstandigheid dat het beheer van beleggingen plaatsvindt in Nederland niet in de weg aan toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Dit komt toch enigszins vreemd voor. Als de gedachtegang achter de verlengde navorderingstermijn erop gebaseerd is dat informatie uit het buitenland moeilijk te achterhalen is, dan gaat dit toch niet op voor informatie die in Nederland voorhanden is?
Het arrest van het hof is niet gepubliceerd. Een nadere toelichting is wel te vinden in de redactionele aantekening in Vakstudie Nieuws (V-N 2015/51.6). Daarin wordt opgemerkt dat het hof de verklaring van de inspecteur dat de beherende B.V. in Nederland niet beschikte over een volledige administratie van de belegde gelden en dat stukken betreffende de beleggingen in België in beslag waren genomen, geloofwaardig heeft geacht. Volgens de inspecteur was een controle van het beheer in Nederland dus juist niet mogelijk en het hof ging daar in mee.
Het was dus niet zo dat er niets in de weg stond aan een controle van het beheer in Nederland. De oorzaak hiervan ligt echter niet bij de belastingplichtige, maar bij het beherende kantoor dat blijkbaar geen volledige administratie heeft bijgehouden. Het enkele feit dat er ook sprake was van een buitenlands aspect, betekent dan dat er alsnog verlengd kan worden nagevorderd. Een ontsnappingsroute voor de Belastingdienst die door de belastingplichtige als wrang en onrechtvaardig zal worden ervaren. Had het beherende kantoor wel een volledige administratie bijgehouden, dan had dit wellicht wel aan de verlengde navorderingstermijn in de weg gestaan.
Bron: Hertoghs advocaten-belastingkundigen
0