Pensioen vormt loon uit vroegere dienstbetrekking, omdat het zijn oorzaak vindt in het voorheen verrichten van arbeid. In dat geval geldt geen arbeidskorting, zo blijkt uit een procedure. De Hoge Raad verklaart in deze zaak het beroep in cassatie zonder nader motivatie ongegrond. Wanneer heeft het wel zin om in cassatie te gaan? De belangrijkste functies van de cassatierechtspraak op een rij.

De zaak (26 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:291) verloopt als volgt. Een man, geboren in 1948, heeft vanaf 1966 pensioenrechten opgebouwd bij Defensie. Nadat hij zijn functionele leeftijdsontslag kreeg, is de pensioenopbouw door blijven lopen tot aan de pensioeningangsdatum. In zijn aangifte inkomstenbelasting gaf hij de inkomsten die hij verkreeg van het ABP op onder de rubriek ‘Loon of uitkering Ziektewet’. Hij stelt dat de inkomsten uitgesteld loon vormen. Dit uitgestelde loon dient te worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, waardoor recht ontstaat op arbeidskorting, aldus de man.

Zowel rechtbank als Hof Den Bosch maken korte metten met deze stelling. Bij loon uit tegenwoordige arbeid houden de genoten inkomsten nauw verband met de in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor die inkomsten een rechtstreekse beloning vormen. Bij loon uit vroegere arbeid komen de inkomsten voort uit arbeid die voorheen verricht werd. Daarbij is niet van belang dat de pensioenopbouw is voortgezet tijdens een periode waarin geen arbeid is verricht, omdat de pensioenopbouw in zoverre ook ziet op de arbeid die daarvóór is verricht. In dit geval vormt het ABP-pensioen dan ook loon uit vroegere arbeid, waarop de arbeidskorting niet van toepassing is.

De Hoge Raad verklaart zoals gezegd het beroep in cassatie ongegrond.

Belang voor de praktijk

De arbeidskorting geldt op grond van art. 8.11 lid 1 Wet IB 2001 voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Arbeidsinkomen wordt in art. 8.1 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001 gedefinieerd als het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige uit tegenwoordige arbeid is genoten.

Cassatie is er om fouten in de rechtsgang te herstellen. Dat is in eerste instantie in het belang van degene die in cassatie gaat. Cassatie biedt diegene rechtsbescherming. Maar het belang is breder dan dat. De belangrijkste functie van cassatierechtspraak is ook en vooral het bewaken van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad gaat uit van de feiten in een zaak zoals het hof (bij sprongcassatie: rechtbank) die heeft vastgesteld. Hij onderzoekt of het hof zich aan het recht en de procesregels heeft gehouden en of het hof zijn uitspraak voldoende heeft gemotiveerd. Als een hof daarin fouten heeft gemaakt, moet de zaak in principe over.

De zaak moet ook over als de Hoge Raad een andere uitleg geeft aan het recht dan het hof heeft gedaan. De Hoge Raad onderzoekt ieder cassatieberoep nauwkeurig. Als snel duidelijk is dat een zaak zich niet leent voor cassatie, verklaart de Hoge Raad de zaak niet-ontvankelijk of verwerpt hij het beroep met een korte standaard motivering. Bijvoorbeeld als:

  • de verzoeker in zijn cassatieberoep geen reden opvoert die te maken heeft met uitleg van de wet of procesregels;
  • de verzoeker klaagt over een uitleg waarover de Hoge Raad zich al eerder heeft uitgesproken;
  • het hof de uitspraak voldoende en begrijpelijk heeft uitgelegd;
  • er in het cassatieverzoek nieuwe feiten worden opgevoerd.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

2

Gerelateerde artikelen