Is 40 procent aandeel in een woning een eigen woning voor de inkomstenbelasting? Het antwoord op deze vraag is gecompliceerd en kan het beste worden uitgelegd aan de hand van een casus.

De casus luidt als volgt:

Starters op de koopwoningmarkt hebben het moeilijk. Daarom wil ik samen met mijn broer en zijn echtgenote een woning kopen. We delen weliswaar keuken en badkamer, maar voor de rest hebben we onze eigen woonruimtes in de woning en leven we ons eigen leven. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Omdat de woonruimte van mijn broer (en zijn echtgenote) iets groter is dan die van mij wordt hij voor 60% eigenaar. Ik krijg de overige 40%. Mijn vader, werkzaam bij de Belastingdienst, vertelde mij dat ik de hypotheekrente dan niet kan aftrekken. Dat is toch zeker niet waar?

Antwoord: Het zou niet zo mogen zijn en men kan ervan uitgaan dat het ook niet zo is. Maar de vader geeft wel terecht een waarschuwing af. Wat is hier aan de hand?

Op 5 augustus 2020 heeft Rechtbank Den Haag in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat de eigenwoningrente niet aftrekbaar is voor een echtpaar dat 'maar' 35% van een woning in eigendom heeft (ECLI:NL:RBDHA:2020:7481). Om de rente voor de lening voor een woning fiscaal te kunnen aftrekken, moet er allereerst sprake zijn van een eigen woning.

Wat een eigen woning is, is gedefinieerd in de wet (art. 3.111 Wet IB 2001). Om een woning te laten kwalificeren moet aan meerdere eisen zijn voldaan, onder andere:

  1. de woning moet een gebouw zijn;
  2. de woning moet iemands hoofdverblijf zijn;
  3. iemand moet eigenaar zijn van de woning;
  4. de kosten en lasten van de woning moet op iemands inkomen of vermogen drukken; en
  5. de waardeverandering van de woning moet iemand voor ten minste 50% aangaan.

Op veel van deze voorwaarden zijn weer allerlei uitzonderingen. Zo kan een woonwagen of woonboot onder voorwaarden ook een eigen woning zijn. En de kosten en lasten van de woning mogen ook op iemands partner drukken. De laatste voorwaarde is echter 'hard'. Hiervoor gelden geen uitzonderingen. Wel is het de vraag wat in dit kader onder 'de woning' moet worden verstaan. Is dat de woning als geheel of iemands aandeel in die woning?

De rechtbank kiest voor het eerste: alleen als de waardeverandering van de gehele woning je voor ten minste 50% aangaat kan bij gedeeltelijke eigendom van die woning sprake zijn van een eigen woning. Daarmee volgt de rechtbank het standpunt van de Belastingdienst. Als onderbouwing verwijst de rechtbank naar voorbeeld 2 van onderdeel 1.3.1 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 november 2009, CPP2009/2342M. In dat voorbeeld wordt in feite voor de situatie in de casus aangegeven dat een 40%-aandeel in een woning niet leidt tot een eigen woning. Als een woningaandeel niet kwalificeert als eigen woning kun iemand ook de financieringsrente niet aftrekken. Het aandeel in de woning en de financiering ervoor vallen dan in box 3.

Oordeel rechtbank onjuist

Maar naar onze mening is het rechtbankoordeel onjuist, en daarmee ook het standpunt van de staatssecretaris. Bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is in een brief ingegaan op dit punt (Kamerstukken II 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 122, blz. 16-17). In die brief wordt een situatie geschetst waarbij drie mensen samen een woning kopen, ieder voor een derde. Slechts één van hen bewoont de woning. Voor deze persoon is de woning het hoofdverblijf. Zijn aandeel vormt een eigen woning omdat voor dit deel van de woning de waardeverandering hem volledig aangaat.

Wat is juridisch belangrijker? De mening van de staatssecretaris, opgenomen in het genoemde besluit, of een uitleg die bij de totstandkoming van de wetsbepaling is gegeven aan die bepaling? Het laatste. De wettekst gaat boven alles. Maar als die, zoals hier, niet helemaal duidelijk is, ga je om te beoordelen wat de bedoeling van de wetgever is geweest, kijken wat de wetsgeschiedenis hierover zegt. Die blijkt dus heel duidelijk uit de genoemde brief. Er is hoger beroep aangetekend tegen deze rechtbankuitspraak. Wij gaan ervan uit dat het hof de uitspraak zal vernietigen.

Belang voor de praktijk

Het is van belang op te merken dat we hier uitgaan van de situatie dat de twee eigenaren géén fiscaal partner zijn. De broer is immers getrouwd. Was dat niet zo geweest, dan is er naar onze mening sprake van fiscaal partnerschap. Als twee mensen namelijk samen een woning hebben, zijn zij voor de Wet IB 2001 fiscale partners als zij beiden op het adres van die woning staan ingeschreven (art. 1.2 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001).

Een gezamenlijke huishouding wordt wettelijk niet vereist, maar je kunt erover twisten of dat wel een vereiste is. Als er sprake is van fiscaal partnerschap is de woning van de één automatisch ook de eigen woning van de ander. De waardeverandering van de (gehele) woning gaat hen dan beide voor de volle 100% aan. De gehele woning is voor beide partners dan een eigen woning.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

Carrousel: Carrousel

520

Gerelateerde artikelen