Met het oordeel dat het Franse fiscale eenheidsregime een inbreuk vormt op de vrijheid van vestiging, zet het Europese Hof van Justitie het Nederlandse fiscale eenheidsregime op scherp. Jasper Korving van Deloitte spreekt van een uitermate belangrijk arrest voor Nederland dat welhaast moet leiden tot aanpassingswetgeving. Wat rest is de vraag op welke manier en hoe snel de fiscale eenheidsregels kunnen worden aangepast. Aan de wetgever de schone taak om te kiezen uit een aantal alternatieven.

Arrest Groupe Steria

Op 2 september 2015 velde het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) het eindoordeel in de Franse Groupe Steria-zaak met als centrale vraag of een belastingplichtige in een grensoverschrijdende situatie een beroep kan doen op dezelfde voordelen die worden toegekend wanneer in binnenlandse situaties een fiscale eenheid was aangegaan. In de Groupe Steria-zaak waren diverse deelnemingen van een Franse dochtermaatschappij gevestigd in een andere EU-lidstaat. Daardoor liep de, eveneens in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij, aan tegen een aftrekbeperking van 5% van de uitgekeerde winst ontvangen door de dochter uit haar deelnemingen met zetels buiten Frankrijk. In een louter binnenlandse situatie had de 'Groupe' een fiscale eenheid kunnen vormen met als voordeel een volledige vrijstelling van deelnemingswinsten.

Vrijheid van vestiging

Eerder verscheen in deze zaak de conclusie van Advocaat-Generaal Kokott (A-G). Volgens de A-G was sprake van een niet gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van vestiging. Deze conclusie is in juli door Dick van Sprundel van Mazars becommentarieerd in een artikel voor TaxLive. De A-G adviseerde een 'per element benadering'. Het is die benadering die het HvJ EU nu volgt. Volgens het Hof vormt het feit dat alleen in Frankrijk gevestigde dochtervennootschappen voor consolidatie - en dus voor 100% deelnemingsvrijstelling - in aanmerking komen, inderdaad een inbreuk op de Europese vestigingsvrijheid. De uitsluiting van niet-ingezeten vennootschappen is kortgezegd alleen gerechtvaardigd ingeval van grondslagerosie en verliesimport. Het Hof geeft aan dat uit het eerdere arrest X Holding (C 337/08) uit 2009 'niet kan worden afgeleid dat elk verschil in behandeling tussen vennootschappen die tot een fiscaal geïntegreerde groep behoren en vennootschappen die niet tot een dergelijke groep behoren, verenigbaar is met de vrijheid van vestiging'.

Korving (manager EU and international Tax bij Deloitte en verbonden aan Maastricht University) licht toe: "Vennootschappen binnen een fiscaal geïntegreerde groep kunnen onderling resultaten verrekenen. In grensoverschrijdende situaties kan dit de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid schaden, omdat buitenlandse verliezen de belastinggrondslag van de moedermaatschappij, en dus de belastinginkomsten van het land van de moeder, verlagen. Het weigeren van een fiscale eenheid tussen ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen om die reden is dan ook gerechtvaardigd. Dat wil echter niet zeggen dat je zomaar elk voordeel kan wegschrijven binnen een fiscale eenheid."

Per element benadering

Dit komt duidelijk naar voren in de ‘per element benadering' die het Hof voorschrijft in het arrest Groupe Steria. Voor wat betreft andere belastingvoordelen dan de overdracht van verliezen binnen de fiscaal geïntegreerde groep, moet een afzonderlijke beoordeling plaatsvinden. De vraag moet worden beantwoord of een lidstaat die voordelen kan voorbehouden aan vennootschappen die deel uitmaken van een fiscaal geïntegreerde groep en die voordelen dus kan uitsluiten in grensoverschrijdende situaties. Korving: "het komt erop neer dat lidstaten een fiscale eenheid niet mogen gebruiken om allerlei voordelen toe te kennen en die te beperken tot enkel binnenlandse situaties. De Hoge Raad weigerde al tweemaal deze benadering zelf toe te passen. Naar aanleiding van dit arrest zal Nederland nu echter wel per wettelijke bepaling moeten gaan bekijken of een individuele regeling bij toepassing van het fiscale eenheidsregime tot een voordeel leidt dat enkel is voorbehouden aan die fiscale eenheid. Zo ja, dan zal het voordeel ook moeten worden toegekend wanneer door een grensoverschrijdende situatie een fiscaal geïntegreerde groep niet mogelijk is."

Het moge misschien een onverwachte stap zijn dat ook het Hof voor een 'per element benadering' gaat, maar dat is het voor Korving niet. "Ik ben niet verrast door de uitspraak. Deze benadering kwam immers al eerder aan de orde in het Metallgesellschaft Ltd-arrest uit 2001 (C-397/98 en C-410/98), waar het ging om een vrijstelling van ACT (Advanced Corporation Tax). Deze vrijstelling - die inmiddels is ingetrokken - was voorbehouden aan Engelse ‘fiscale eenheden', want die vielen onder de regeling belastingheffing naar het groepsinkomen. Ook deze Britse regeling staat niet open voor grensoverschrijdende situaties. In casu betekende dit dat binnenlandse dochtermaatschappijen een cashflow-nadeel leidden wanneer hun moedermaatschappij gevestigd was in een andere lidstaat. Ook toen oordeelde het Europese Hof van Justitie dat sprake was van een belemmering van de vrijheid van vestiging."

Vier alternatieven

Het eindoordeel van het Hof in de Franse Groupe Steria-zaak zal de Nederlandse wetgever niet onberoerd laten. De Europese jurisprudentiële ontwikkelingen rondom de fiscale eenheid zijn nauwelijks nog bij te benen en de ‘per element benadering' zet het fiscale eenheidsregime nu verder op scherp. Een reactie en mogelijk een aanpassing van de regels ligt voor de hand. De vraag is alleen hoe en wanneer. Wat Korving betreft kan de wetgever in EU-verhoudingen kiezen uit vier alternatieven:

Alternatief 1

"Het toestaan van een grensoverschrijdende fiscale eenheid waarbij na voeging de buitenlandse dochter wordt behandeld als een vaste inrichting. Grensoverschrijdende verliesverrekening wordt dan voorkomen door de objectvrijstelling, die zegt dat resultaten van een buitenlandse vaste inrichting buiten de Nederlandse heffingsgrondslag blijven."

Alternatief 2

"Invoeren van de ‘per element benadering'. Per individuele bepaling bekijken of het toepassen van een fiscale eenheid in een binnenlandse situatie leidt tot een voordeel ten opzichte van het niet kunnen toepassen bij aanwezigheid van buitenlandse deelnemingen. Zo ja, dan moet dat voordeel ook worden toegekend in grensoverschrijdende situaties. Met dit alternatief is vrij weinig aanpassing van de Wet op de vennootschapsbelasting nodig, gezien de zeer casuïstische benadering. Het aantal procedures daarentegen zal juist vanwege deze benadering aanzienlijk toenemen."

Alternatief 3

"Vervanging van het fiscale eenheidsregime. Een ander systeem met een focus op intercompany transacties en verliesoverdracht. Daarmee blijven de twee belangrijkste doelen van een fiscale eenheid - het onderling kunnen verrekenen van winsten en verliezen en het neutraliseren van transacties binnen de groep - behouden. Spelen die situaties, sta dan onderlinge verrekening of neutralisatie toe. Belangrijk nadeel van dit alternatief is de verdwijning van de administratieve voordelen van de fiscale eenheid (zoals het doen van één belastingaangifte). Dat is een aderlating voor met name het mkb. Bovendien doet dit alternatief geen goed aan het Nederlandse vestigingsklimaat."

Alternatief 4

"Tot slot het alternatief van een volledige afschaffing van de fiscale eenheid. Naar alle waarschijnlijkheid is dit geen optie, want afschaffing van elke fiscale groepsbehandeling lijkt mij toch echt een stap te ver."

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

14

Gerelateerde artikelen