Een vrouw laat haar lijfrentekapitaal ineens uitkeren. De inspecteur berekent daarbij revisierente. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is dat terecht.
De zaak verloopt als volgt. Een vrouw sluit op 3 juni 1994 een lijfrenteverzekering tegen een eenmalige koopsom van € 7.284. De vrouw trekt deze koopsom af in haar aangifte inkomstenbelasting. In 2015 eindigt de lijfrenteovereenkomst. De vrouw kiest ervoor het lijfrentekapitaal van € 18.677 ineens te laten uitkeren.
De inspecteur berekent bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 20% revisierente. De vrouw is het daar niet mee eens. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de belastinginspecteur terecht revisierente in rekening brengt. Dat de wet voorschrijft dat de inspecteur in een dergelijk geval revisierente moet berekenen stelt de vrouw niet ter discussie. Wel stelt zij dat deze wetstoepassing in haar geval onbillijk en onrechtvaardig uitpakt.
De rechtbank stelt echter de vrouw in het ongelijk. De inspecteur heeft terecht revisierente berekend.
Belang voor de praktijk
Het heeft geen zin om voor de rechter te betogen dat de wet 'niet eerlijk' is. De rechter moet volgens de wet rechtspreken (art. 10 Wet algemene bepalingen). De rechter is niet bevoegd om een waardeoordeel te geven over de wet. Met de stelling 'niet eerlijk' kan de rechter dus niet zo veel. Ook de inspecteur heeft hier geen bevoegdheden. De inspecteur mag niet het bedrag van de revisierente verlagen. Er is ook geen beleid waar je je op kunt beroepen. Het is, kort gezegd, zoals het is. Als de fiscale gevolgen van afkoop onwenselijk zijn, moet je niet afkopen.
Het percentage van 20% staat echter niet voor alle gevallen vast. Als iemand zijn lijfrentevoorziening binnen tien jaar na totstandkoming afkoopt, bedraagt de revisierente in beginsel weliswaar ook 20%, maar in dat geval geldt er een tegenbewijsregeling. Op grond van die tegenbewijsregeling kan de inspecteur de in rekening te brengen revisierente matigen. Met de rekentool 'Hulpmiddel revisierente' op de site van de Belastingdienst kan worden beoordeeld of het zin heeft een beroep te doen op deze tegenbewijsregeling.
Er zijn ook situaties waarbij er helemaal geen revisierente in rekening wordt gebracht. Dat zijn
- Afkoop kleine lijfrente: een lijfrente is 'klein' als (1) deze nog niet uitkeert, (2) de aanspraak in één bedrag wordt uitgekeerd en (3) de waarde niet meer bedraagt dan € 4.404 (2019). Voor de afkoopgrens worden alle nog niet uitkerende lijfrenteaanspraken bij dezelfde uitvoerder samengeteld. Ook een onbelast saldo in de aanspraak telt mee bij de bepaling of deze grens wordt overschreden (art. 3.133 lid 2 onderdeel d Wet IB 2001).
- Afkoop bij arbeidsongeschiktheid: een gehele of gedeeltelijke afkoop van een lijfrente is mogelijk bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Dat hiervan sprake is moet aannemelijk worden gemaakt aan de lijfrente-uitvoerder. Dat kan bijvoorbeeld door het overleggen van een artsenverklaring, maar ook door aan te tonen dat er een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen (WIA of arbeidsongeschiktheidsverzekering). De afkoopgrens ligt in principe op € 41.132 (art. 3.133 lid 9 Wet IB 2001).
- Afkoop oud regime lijfrenteverzekering: dat zijn lijfrenteverzekeringen waarop het regime van vóór de Brede Herwaardering (kortweg: van vóór 1992) van toepassing is (art. II, onderdeel O, Invoeringswet Wet IB 2001).
Ook bij (gedeeltelijke) opname van goudenhanddrukstamrechtkapitaal ineens geldt sinds 2014 dat er geen revisierente meer verschuldigd is (art. 39f Wet LB 1964).
Lees ook het thema Lijfrenten.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting