De NOB vindt het niet verantwoord het door de vierde nota van wijziging aangepaste wetsvoorstel Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting in deze vorm in te voeren. Dit schrijft het NOB.

In haar reactie schrijft de beroepsorganisatie van belastingadviseurs dat het gewijzigde wetsvoorstel het risico niet wegneemt dat de heffing uit hoofde van het wetsvoorstel in strijd komt met de goede verdragstrouw die in acht moet worden genomen bij de interpretatie van het belastingverdrag met de kwalificerende staat.

Een aantal knelpunten is wel weggenomen door de vierde nota van wijziging, aldus de Orde. Door de voorgestelde eindafrekening van art. 3c Wet dividendbelasting 1965 niet meer toe te passen op grensoverschrijdende reorganisaties naar EU/EER-staten wordt voorkomen dat de eindafrekening in strijd komt met de vrijheid van vestiging. Ook wordt het disproportionele karakter van de voorgestelde eindafrekening van art. 3c Wet dividendbelasting 1965 op grond waarvan zij in beginsel niet meer geheven zou moeten worden van een aandeelhouder die inwoner is van een EU/EER lidstaat of een verdragsstaat.

Het gewijzigde wetsvoorstel roept ook weer nieuwe fundamentele vragen en knelpunten op:

  • Onduidelijkheid en praktische onmogelijkheid voor beursfondsen om inhoudingsvrijstelling van voorgestelde art. 4b Wet dividendbelasting 1965 toe te passen;
  • Onduidelijkheid en praktische onmogelijkheid voor beursfondsen om voorgestelde art. 7 lid 5 Wet dividendbelasting 1965 toe te passen;
  • Praktische toepassingsbereik uitbreiding vestigingsplaatsfictie op basis van het voorgestelde art. 2 lid 5 Wet VPB 1969 en art. 1 lid 3 Wet dividendbelasting 1965 en risico dat deze in strijd is met goede verdragstrouw;
  • Terugwerkende kracht en specifieke gerichtheid op één belastingplichtige.

 Lees het gehele commentaar.

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

22

Gerelateerde artikelen