De commissie wetsvoorstellen van het Register Belastingadviseurs (RB) heeft commentaar geleverd op het wetsvoorstel vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst. Volgens de commissie komt het wetsvoorstel op diverse onderdelen de rechtszekerheid en rechtsbescherming van belastingplichtigen niet ten goede en bevat het voorstel slechts op een beperkt aantal punten een verbetering.

Op 6 september is het wetsvoorstel door het Ministerie van Financiën ter consultatie aangeboden. In het wetsvoorstel worden volgens het ministerie belangrijke stappen gezet op weg naar een nieuw heffingssysteem bij aanslagbelastingen. Het gaat om een herziening van het heffingssysteem bij een drietal aanslagbelastingen: de inkomstenbelasting en de schenk-en erfbelasting. De voorgestelde herziening is gebaseerd op de volgende zes uitgangspunten:

  1. Toepasbaar in een digitale omgeving
  2. Spiegelbeeldig/evenwichtige verdeling rechten en plichten
  3. Kortere termijnen/rechtszekerheid
  4. Fraudebestrijding/onderscheid goed- en kwaadwillenden
  5. Rechtsbescherming bij geschil met Belastingdienst
  6. Wijzigingen eenvoudig doorgeven

De commissie wetsvoorstellen van het RB is in het commentaar van mening dat deze uitgangspunten niet of nauwelijks tot uitdrukking komen in het wetsvoorstel.

Herzieningsperiode

Zo voorziet het wetsvoorstel bijvoorbeeld in één procedure voor het doorgeven van wijzigingen (herziening). Na het indienen van de aangifte hebben zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst de mogelijkheid om herziening door te voeren op de gegevens uit de ingediende aangifte. Deze herzieningsperiode is 18 maanden na de dag waarop de aangifte is ontvangen. De commissie wetsvoorstellen heeft hiertegen grote bezwaren. Nu is het voor iedere belastingplichtige direct duidelijk of hij nog een wijziging kan doorgeven op zijn eerder ingediende aangifte. Dat kan zolang de definitieve aanslag nog niet is ontvangen.

'In de voorstelde situatie zouden belastingplichtigen op eenvoudige wijze het moment van ontvangst van de aangifte bij de Belastingdienst moeten kunnen achterhalen. Voor de meeste belastingplichtigen is dat op dit moment niet mogelijk. Hier komt nog bij dat ten aanzien van de aanslagen IB en SW herziening mogelijk is, terwijl tegen de nevenbeschikkingen zoals bestuurlijke boeten en heffingsrente direct bezwaar moet worden gemaakt. Dit zal tot de nodige verwarring bij belastingplichtigen gaan leiden'.

Bovendien zal het koppelen van de herzieningstermijn aan het moment van indienen van de aangifte volgens de commissie leiden tot rechtsongelijkheid. De commissie pleit dan ook voor een vaste herzieningstermijn, los van het moment waarop de aangifte is ingediend. 'Tevens zal er duidelijkheid moeten zijn met betrekking tot het einde van de herzieningsperiode'.

Herzieningsverzoeken

Ook mist de commissie in het wetsvoorstel een duidelijke richtlijn voor het afwikkelen door de Belastingdienst van een door de belastingplichtige ingediend herzieningsverzoek. Een duidelijk richtlijn ontbreekt ook als de inspecteur uit eigen beweging (ambtshalve) een belastingaanslag herziet. In het wetsvoorstel is opgenomen dat na schriftelijke toestemming van de belastingplichtige de inspecteur zijn besluit om uit eigen beweging een belastingaanslag ten nadele van de belastingplichtige te herzien, bij voor bezwaar vatbare beschikking neemt. Omdat dit volgens de commissie tot verwarring zal gaan leiden wordt voorgesteld om een dergelijke beslissing altijd bij een voor bezwaar vatbare beschikking te nemen.

Vaststellen aanslag

Naast het invoeren van herziening bekort het wetsvoorstel de termijn voor het vaststellen van de aanslag tot 15 maanden na het indienen van de aangifte. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment van indienen van de aangifte en dat zal leiden tot onduidelijkheid bij belastingplichtigen. Met name de grote groep belastingplichtigen, waaronder veel ondernemers, die uitstel vragen voor het indienen van de aangifte zijn lang niet altijd op de hoogte van het verloop van deze termijn. Deze onduidelijkheid wordt nog versterkt bij samenwerkingsverbanden. Iedere ondernemer binnen het samenwerkingsverband zal een andere aanslagtermijn krijgen, omdat zij niet gelijktijdig aangifte doen.

In beginsel zal binnen 3 maanden een aanslag worden opgelegd, behalve als de aangifte een nadere beoordeling vergt. Deze termijn wordt ook opgeschort met de tijd die een belastingplichtige nodig heeft om eventuele vragen te beantwoorden. Door dit alles ontstaat met betrekking tot het einde van de aanslagtermijn onduidelijkheid. Ook brengt het praktische problemen met zich mee. De commissie pleit dan ook voor het volgende:

  • een vaste termijn voor het vaststellen van de aanslag los van het moment waarop de aangifte is ingediend, en
  • duidelijke richtlijnen in situaties waarvoor deze termijn moet worden verlengd en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden.

Navorderingstermijn

De commissie heeft ook grote bezwaren tegen het wijzigen van de navorderingstermijn. Alhoewel er begrip is voor het standpunt van het kabinet om geen enkel mededogen te hebben met belastingplichtigen die te kwader trouw zijn, maakt de nu voorgestelde regeling een ernstige inbreuk op de huidige rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van belastingplichtigen.

Zo wordt voorgesteld om de navorderingstermijn bij kwade trouw te verlengen tot 12 jaar na afloop van de herzieningstermijn. Omdat de herzieningstermijn in normale gevallen eindigt na 18 maanden, leidt dit tot een navorderingstermijn van bijna 14 jaar. Dit is langer dan nu het geval is. De commissie pleit dan ook voor een kortere termijn. De verlenging van de reguliere navorderingstermijn van 5 naar 12 jaar is een verslechtering van de rechtsbescherming en komt tevens de rechtszekerheid niet ten goede.

Verder voorziet de commissie problemen voor wat betreft de bewijsvoering door belastingplichtigen. De commissie vraagt zich af hoe de voorgestelde navorderingstermijn van 12 jaar zich verhoudt tot de bewaarverplichting van administratieplichtigen van 7 jaar. Ook wil de commissie graag een bevestiging dat de nieuwe navorderingstermijn alleen zal gelden voor belastingjaren die een aanvang nemen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.  

Overige aspecten

Verder stelt de commissie vraagtekens bij het wijzigen van de voorwaarden voor navordering bij een nieuw feit en heeft de commissie grote moeite met de beperking van de mogelijkheden tot ambtshalve vermindering.  Ook wijst de commissie erop dat als een belastingplichtige het niet eens is met een nevenbeschikking die los staat van de grondslag van de aanslag, hier apart bezwaar tegen moet worden gemaakt binnen de reguliere bezwaartermijn van 6 weken. Tegen de hoogte van de aanslag zelf kan de belastingplichtige reageren gedurende de herzieningstermijn van 18 maanden. De commissie vindt dit onwenselijk en pleit ervoor om hier één lijn te trekken. Dit zal de rechtszekerheid uiteindelijk ten goede komen.
 

 

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting

0

Gerelateerde artikelen