Op 12 januari 2021 heeft de Eerste Kamer het voorstel van Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen. Nu de inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 met rasse schreden nadert, is dit een goed moment om even stil te staan bij de laatste stand van zaken omtrent de invoering van dit onderdeel van het wetsvoorstel.

Vanuit de praktijk kwam veel kritiek op de uitvoerbaarheid van het onderdeel 'bedrag ineens' van het voorstel. Daarbij ging het met name om de communicatie en het tweede afkoopmoment in de maand februari volgend op het jaar van AOW-gerechtigdheid. Deze elementen vormden een knelpunt voor de pensioen- en lijfrente-uitvoerders.

In samenspraak met pensioenuitvoerders is door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gekeken naar een werkbare oplossing voor een aantal geopperde praktische bezwaren die kleven aan de uitvoerbaarheid van het onderdeel ‘bedrag ineens’. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de indiening van het voorstel Wet herziening bedrag ineens bij de Tweede Kamer op 30 juni 2022. Bij het indienen hiervan is tevens voorgesteld om de ingangsdatum van het wetsvoorstel te verschuiven van 1 januari naar 1 juli 2023.

Het voorstel Wet herziening bedrag ineens, zoals dat is ingediend op 30 juni 2022, bevat de volgende kernpunten:

  • Het wetsvoorstel introduceert de mogelijkheid om maximaal 10% van het ouderdomspensioen- en/of oudedagslijfrentekapitaal op te nemen op het moment dat het pensioen of de lijfrente ingaat, zonder fiscale sanctie.
  • Er is een keuzemogelijkheid tot uitstel van het moment van uitbetaling van het bedrag ineens voor personen die op de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen gaan. Dat kan in de maand van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zijn (eerste dag van die maand of exact op de AOW-gerechtigde leeftijd), of de eerste dag volgend op die maand. De maand van uitbetaling kan worden uitgesteld naar 1 januari volgend op het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt;
  • Vanaf pensioeningangsdatum wordt direct de verlaagde pensioenuitkering uitbetaald gebaseerd op 90% van de waarde. De hoogte van het bedrag ineens wordt op de pensioeningangsdatum vastgesteld en bruto gereserveerd. Wijzigingen in de privésfeer of anderszins hebben geen invloed op de hoogte van dit bedrag.
  • Daarnaast voorziet het voorstel in een uitkering bij vooroverlijden ten gunste van de nalatenschap. Deze uitkering bedraagt – kortgezegd – het verschil tussen het pensioen dat zou zijn uitbetaald zonder verzoek en het daadwerkelijk uitbetaalde pensioen, berekend over de periode van ingangsdatum van het pensioen tot overlijden dan wel tot de laatste dag van de maand van overlijden.
  • De uitkering van het bedrag ineens telt mee bij de bepaling van het relevant inkomen voor de vaststelling van het recht en de hoogte van eventuele toeslagen.
  • Samenloop met een hoog-laagconstructie (100:75) is niet toegestaan, wel met andere keuzemogelijkheden zoals uitruil van pensioen.

Belang voor de praktijk

De minister kent de burger een grote eigen verantwoordelijkheid toe bij de keuze voor uitbetaling van een bedrag ineens. De uitbetaling heeft invloed op toeslagen, kan leiden tot een eenmalig hoge belastingdruk en heeft invloed op de flexibiliseringsmogelijkheden van pensioen. De aspirant pensioen- of lijfrentegerechtigde moet zich goed verdiepen in zijn persoonlijke omstandigheden om voor zichzelf de juiste keuze te maken.

Het zal voor veel burgers lastig worden om een weloverwogen keuze te maken. Zij zullen daarvoor een beroep moeten doen op adviseurs. Het gevaar bestaat natuurlijk dat de adviseur niet wordt ingeschakeld uit financiële overwegingen. De eventuele ongewenste consequenties zijn in dat geval voor eigen rekening. Uitvoerders krijgen in dit kader natuurlijk wel informatieverplichtingen. Deze zullen worden neergelegd in een aparte Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De Tweede én Eerste kamer moeten nog instemmen met het voorstel Wet herziening bedrag ineens. Dit gebeurt naar verwachting pas in het najaar. Daarna zal de AMvB bedrag ineens nog voor advies moeten worden voorgelegd aan de Raad van State. Er is dan te weinig tijd over voor pensioenfondsen en verzekeraars om deze nieuwe keuzemogelijkheid in te voeren vóór 1 januari 2023. Zij hebben tijd nodig om de wetgeving in te voeren. Dit is de reden dat de invoering van de beoogde inwerkingtredingsdatum is opgeschoven naar 1 juli 2023. Hopelijk is hiermee voldoende tijd gegeven om de keuzebegeleiding voor het bedrag ineens goed in te richten.

Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Loonbelasting

Carrousel: Carrousel

105

Gerelateerde artikelen