De door de Tweede Kamer aangenomen motie over het eerlijker maken van de belastingheffing over winsten van multinationals zonder dat Nederland inboet aan aantrekkelijkheid als vestigingsland, is door fiscalisten met gemengde gevoelens ontvangen. Voor de hiervoor in te stellen commissie ligt een welhaast onmogelijke opgave en al helemaal als de opdracht is beperkt tot een nationaal plan van aanpak. Een Europese gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), lijkt het te bewandelen pad. Of dat het Nederlandse vestigingsklimaat ten goede komt, zoals de motie verlangt, is echter de vraag.
Fair share
Er is al langere tijd veel te doen over de lage belastingafdracht van multinationals, zoals Shell. De motie van Tweede Kamerleden Omtzigt (CDA), Lodders (VVD), Van Weyenberg (D66) en Bruins (ChristenUnie) komt dan ook niet uit de lucht vallen. De initiatiefnemers roepen de regering op een commissie van interne en externe experts in te stellen die over een half jaar moet adviseren over maatregelen om de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker te maken. Daarbij moet Nederland wel aantrekkelijk blijven voor Nederlandse hoofdkantoren.
Maarten de Wilde (hoogleraar Internationaal en Europees Belastingrecht, opleidingsdirecteur van de Bacheloropleiding Fiscaal recht en voorzitter van de sectie Belastingrecht aan de Erasmus Universiteit) spreekt van interessante ontwikkelingen. Toch vindt hij het wijzen naar bedrijven en landen als oorzaak voor een te lage belastingafdracht, te gemakkelijk. Het huidige belastingsysteem leidt volgens hem tot prikkels om met elkaar te concurreren. De Wilde betoogde dit ook in zijn onlangs gehouden inaugurele rede. "Wil je die prikkels weghalen, dan zul je moeten denken aan systeemaanpassingen. De nu aangenomen motie, maar ook het al eerder aangekondigde bouwstenenproject van de staatssecretaris van Financiën lijken een aanzet te geven voor hervormingen in de vennootschapsbelasting."
Herstel van vertrouwen
“Politici reageren op gevoelens in de samenleving. In die zin is de motie begrijpelijk en onvermijdelijk,” vindt Sjoerd Douma (hoogleraar Internationaal en Europees Formeel belastingrecht aan de UvA en partner bij Lubbers, Boer & Douma). “De aangenomen motie is een kans om het issue van vertrouwensverlies te adresseren. Het is een opening voor een ontwikkeling om het geloof in de multinational te behouden of te herstellen. Dit is heel belangrijk, omdat multinationals behoren tot de Nederlandse instituties die ons zelfbeeld mede bepalen.”
Onmogelijke opgave
In de ogen van Edwin Heithuis (hoogleraar fiscale economie aan de UvA en verbonden aan BDO) is de motie voor de nog aan te wijzen commissie een welhaast onmogelijke opgave. “Er worden twee dingen − een eerlijkere belastingheffing en een aantrekkelijk vestigingsklimaat − aan elkaar geknoopt, die in feite niet met elkaar verenigbaar zijn. De bedoeling van de motie is dat bedrijven meer belasting gaan betalen en dat dit ten goede komt aan de burger, niet aan het bedrijf zelf. Maar meer belasting betalen, betekent automatisch dat het vestigingsklimaat verslechtert. De Tweede Kamer geeft een signaal af dat de multinational te weinig belasting betaalt, maar dat is een incompleet beeld. Er wordt alleen maar naar de Nederlandse belasting gekeken. Uitgangspunt van het huidige belastingstelsel is echter dat er belasting wordt betaald daar waar de winst wordt behaald. En een multinational behaalt in Nederland nu eenmaal niet veel winst, dus valt er hier weinig te belasten. Maar in andere landen behaalt de multinational wel winst en daar valt dus meer te belasten.”
“Wil je de motie dus uitvoeren,” vervolgt Heithuis, “dan zul je eigenlijk moeten gaan bijheffen over de in het buitenland behaalde winst. Dat is niet alleen fundamenteel in strijd met het uitgangspunt dat belasting wordt betaald waar de winst wordt behaald, maar grote kans dat de multinational zijn biezen pakt en Nederland verlaat. Daar wordt Nederland in elk geval niet beter van.”
Maatschappelijk ongenoegen
Daniël Smit (fiscalist bij EY, bijzonder hoogleraar aan de Tilburg University en visiting professor aan de Université Paris I) legt uit dat de oorzaak van het maatschappelijk ongenoegen over de te lage belastingafdracht van multinationals voor een deel ligt bij de niet perfect op elkaar afgestemde winstbelastingstelsels van landen. “Daardoor ontstaan ‘mismatches’ die tot (gedeeltelijke) non-heffing kunnen leiden. De afgelopen jaren zijn daartegen al veel maatregelen genomen, zoals de BEPS-acties en de Europese anti-belastingontwijkingsrichtlijn. Maar al die oplossingen tegen te weinig belasting betalen zijn niet perfect omdat deze zich focussen op de symptomen, maar niet de oorzaak aanpakken. In de tweede plaats leven we ook nog eens in een veranderende en steeds meer digitaliserende economie. Met de digitale economie verdwijnen fysieke aanknopingspunten voor belastingheffing. Landen, zoals Nederland, die hun heffingsrecht nog steeds gebaseerd hebben op de traditionele economie, hebben dus het nakijken. Dat wordt maatschappelijk als oneerlijk ervaren.”
Eerlijk?
De motie verlangt een onderzoek naar maatregelen die de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker maken. Maar wat is eerlijker? Smit: Een eerlijke winstbelasting betekent volgens mij dat belastingen bedrijven zo min mogelijk beïnvloeden bij de keuzes die ze maken. Belastingneutraliteit zou dus de rode draad moeten zijn. Dat bereik je door te zorgen dat winstbelasting zoveel mogelijk aanknoopt bij de plaats waar de winstgenererende activiteiten worden uitgeoefend. Het Nederlandse Vpb-stelsel is hier voor een groot gedeelte op gebaseerd. Het huidige stelsel is dus niet oneerlijk.”
“De vraag wat moet worden verstaan onder een eerlijkere belastingheffing van multinationals kan niet uitsluitend worden beantwoord vanuit een Nederlands perspectief,” aldus Douma. “Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Deze zin uit het gedicht ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot is ook hier van toepassing. De speelruimte van de Nederlandse wetgever is beperkt door Europese rechtspraak en door de Europese/internationale ontwikkeling over de verdeling van heffingsrechten in een digitaliserende economie. Op die ontwikkeling kan Nederland invloed uitoefenen, maar dat is niet uitsluitend aan de Tweede Kamer.”
“Eerlijkere belastingheffing is een subjectief doel. ‘Eerlijk’ is een rekbaar begrip en wat is de vergelijkingsmaatstaf? vraagt Heithuis zich af. “Met eerlijkere belastingheffing wordt meestal bedoeld méér belastingheffing, zelden minder belastingheffing.” Douma vindt dat je de vraag wat eerlijk is niet kunt beantwoorden als niet inzichtelijk is door wie de vennootschapsbelasting wordt opgebracht en wat voor soort bedrijven gebruikmaken van welke aftrekposten, grondslagversmallers en belastingregelingen. “Dat de coalitiepartijen tijdens het debat over de belastingplicht van multinationals in een aanvullende en inmiddels aangenomen motie aansturen op een volledig overzicht hiervan, is dan ook een verstandige zet.”
Nationale invulling
Hoe zou de nog in te stellen commissie invulling kunnen geven aan de twee uitgangspunten van de motie? Wat maakt de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker en hoe behoudt Nederland tegelijkertijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat? “Dan denk je al snel aan grondslagverbreding in combinatie met tariefsverlaging, een veelbeproefd concept,” zegt Heithuis. “Door de aftrek van belangrijke grondslagversmallers als rente en royalty’s te schrappen, verbreed je de grondslag en vereenvoudig je het systeem. Daartegenover kun je het tarief fors verlagen, bijvoorbeeld naar 15%, waardoor Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat behoudt. En bij een lager tarief doet het schrappen van een aftrekpost ook minder pijn. Maar ja, dan komt die hogere belastingopbrengst door het schrappen van de aftrekposten wel weer terecht bij het multinationale bedrijfsleven en dat is nu net wat de motie niet wil. En let wel! Als Nederland eenzijdig de aftrek op rente en royalty’s schrapt, heeft dit enorme internationale consequenties. Er ontstaat dan immers al snel dubbele heffing. Dat is eenzijdig door Nederland niet te repareren. Dus ik ben bang dat dit geen begaanbare weg is.”
CCCTB
Zowel Smit als Douma wijzen op het CCCTB-voorstel van de Europese Commissie, oftewel het voorstel voor een Europese gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. Douma: “Je moet een systeem hebben dat intern consistent is en blijft. Maak je binnen de Nederlandse vennootschapsbelasting onderscheid tussen de multinational en het nationale bedrijfsleven dan loop je binnen dat systeem een groot risico op interne inconsistentie. Als dat de oproep van de motie is, dan geloof ik daar niet in. Binnen een en dezelfde nationale wet groepen anders behandelen, levert altijd spanningen op. Voor het behoud van draagvlak van multinationals moet je dus eigenlijk wel toe naar meer harmonisatie op Europees niveau. Daarmee pak je het probleem bij de wortel aan.”
Smit beaamt dit. “Wil je het Vpb-stelsel eerlijker maken dan zul je dit internationaal moeten regelen. Nederland kan niet eenzijdig een fundamenteel ander systeem introduceren, hoe eerlijk dat systeem volgens Nederland ook zou zijn, want dan creëer je het risico dat er juist nieuwe internationale mismatches en daardoor planningsmogelijkheden ontstaan. Een internationale geconsolideerde winstbelasting op basis van harmonisatie, zoals de CCCTB, zou het systeem echt eerlijker kunnen maken. Er is de afgelopen tijd al aardig wat harmonisatie tot stand gekomen zodat deze stap nu wellicht makkelijker te maken is, ook politiek bezien.”
“De verdeelsleutels van de CCCTB naar kapitaal, arbeid en omzet is nog wel een dingetje,” vervolgt Smit. “Strikt bezien zouden de criteria voor winsttoerekening beperkt moeten blijven tot kapitaal en arbeid. De omzetfactor is niet zuiver voor een winstbelasting. Maar met het oog op de huidige discussie rondom een eerlijker belastingheffing binnen de digitaliserende economie neem je daarmee vermoedelijk niet het maatschappelijk ongenoegen volledig weg. Kapitaal en arbeid impliceren namelijk fysieke aanwezigheid in een land, en dat laatste is in de huidige digitaliserende economie geen vanzelfsprekendheid meer. Nederland houdt dan dus onder omstandigheden alsnog het nakijken.”
Heithuis vindt het CCCTB-voorstel op zich prima, maar deze past niet in de motie. “CCCTB is misschien aantrekkelijk voor het Europese vestigingsklimaat, maar betekent een relatieve achteruitgang voor het Nederlandse vestigingsklimaat. En de motie roept nu juist op om Nederland aantrekkelijk te houden als vestigingsland, niet om Europa aantrekkelijk te maken als vestigingsland.”
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel