Een dochter aanvaardt de nalatenschap beneficiair binnen één maand na het overlijden van haar moeder. Vlak daarvoor deed de dochter echter aankopen die zij betaalde met de pinpas van haar moeder. Door die pintransacties is er sprake van zuivere aanvaarding van de nalatenschap, zo beslist het hof.
De zaak (
Hof Den Haag, 28 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1985) verloopt als volgt. Enkele dagen na het overlijden van haar moeder betaalt een dochter de boodschappen in de supermarkt met de pinpas van haar moeder. Ook pint de dochter bij het tankstation en neemt zij € 500 op. De dochter heeft binnen één maand na het overlijden een verklaring tot beneficiaire aanvaarding afgelegd bij de rechtbank. Door het overlijden zijn de geldvorderingen (van ruim € 200.000) die de stiefkinderen op de moeder hadden, opeisbaar geworden. De stiefkinderen stellen dat dat de dochter de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. De dochter betwist dit en stelt dat de uitgaven betrekking hebben op kosten van de uitvaart. Zij doet in dat kader een beroep op het 'Koperen pan-arrest'.
Volgens het hof heeft de dochter niet aannemelijk kunnen maken dat de gedane uitgaven kosten van de uitvaart zijn. Doordat betaald is vanaf de rekening van moeder zijn gelden aan het verhaal van schuldeisers van de nalatenschap onttrokken. Ook wist de dochter van het bestaan van de geldvorderingen van de stiefkinderen. Volgens het hof heeft de dochter zich gedragen als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam en daarmee heeft zij de nalatenschap zuiver aanvaard.
Belang voor de praktijk
De Wet bescherming erfgenamen tegen schulden treedt op 1 september 2016 in werking. Nu is al sprake van zuivere aanvaarding als de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt. Vanaf 1 september is pas sprake van zuivere aanvaarding als een erfgenaam goederen van de nalatenschap verkoopt of op andere wijze onttrekt aan het verhaal van schuldeisers. Ook biedt deze wet bescherming tegen schulden die de erfgenaam niet kende en ook niet behoorde te kennen.
De vraag rijst of deze wet de dochter had kunnen beschermen. Dat is niet het geval. Door haar handelen onttrok zij immers gelden aan het verhaal van de schuldeisers. Ook was er geen sprake van onverwachte schulden. De dochter wist immers van het bestaan van de geldvorderingen van de stiefkinderen.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
4