De bronbelastingtarieven die Nederland is overeengekomen in de sinds 2011 met ontwikkelingslanden (her)onderhandelde belastingverdragen, liggen in de meeste gevallen onder het OESO-gemiddelde. Dat concludeert de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) in de publicatie 'Theorie en praktijk van de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden'.

Dit staat haaks op het uitgangspunt van de notitie Fiscaal Verdragsbeleid uit 2011 (V-N 2011/12.4) waarin staat dat Nederland...

"ten aanzien van ontwikkelingslanden bereid [is] akkoord te gaan met hogere bronheffingen dan in relatie met meer ontwikkelde landen, met dien verstande dat Nederland een min of meer gelijkwaardig resultaat wil als in de verdragen van dat ontwikkelingsland met vergelijkbare meer ontwikkelde landen."

Door zich niet aan dit uitgangspunt te houden blijft Nederland volgens de auteur van de publicatie, Maarten Hietland, maar beperkt heffingsrechten toekennen aan ontwikkelingslanden en versterkt het de 'internationale race naar de bodem'. "Ook de aantrekkingskracht voor internationale investeerders om de Nederlandse belastingverdragen te gebruiken om belasting te ontwijken, blijft hiermee bestaan", schrijft hij.

Hietland adviseert onder meer om in de verdragsonderhandelingen met ontwikkelingslanden niet aan te dringen op bronbelastingtarieven die lager zijn dan het gemiddelde bronbelastingtarief in de verdragen die West-Europese landen hebben afgesloten met dit land. Ook ziet hij liever dat Nederland altijd het VN-modelverdrag hanteert als uitgangspunt voor de onderhandelingen met ontwikkelingslanden. Dit verdrag biedt meer heffingsrechten aan het ontwik­kelingsland dan het nu door Nederland gebruikte OESO-modelverdrag.

De publicatie is te downloaden op de website van SOMO.

Bron: SOMO

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Internationaal belastingrecht

Carrousel: Carrousel

4

Gerelateerde artikelen