De Hoge Raad oordeelt dat er bij ongehuwd samenwonenden een vergoedingsrecht kan ontstaan op grond van redelijkheid en billijkheid.
De zaak verloopt als volgt. Man en vrouw wonen ongehuwd samen zonder samenlevingscontract in een woning die volledig eigendom is van de man. In 2011 is de woning verbouwd voor een bedrag van afgerond € 75.000. De kosten van de verbouwing zijn door de vrouw betaald. De relatie eindigt en de vrouw eist van de man een bedrag van € 75.000 als vergoeding voor de door haar gefinancierde verbouwing.
De Hoge Raad stelt dat artikel 1:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat vergoedingsrechten voor gehuwden en geregistreerd partners regelt, niet van toepassing is in geval van ongehuwd samenwonenden. Een samenlevingsovereenkomst is bepalend. Man en vrouw hebben echter geen samenlevingsovereenkomst opgesteld en ook geen afspraken gemaakt over de kosten van de samenleving of de kosten van de verbouwing.
Daarnaast is het mogelijk dat er op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) een vergoedingsrecht ontstaat. De vrouw slaagt er echter niet in om overtuigend bewijs te leveren zodat een beroep op onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking niet slaagt.
Tot slot geeft de Hoge Raad aan dat ondanks het ontbreken van een samenlevingsovereenkomst of afspraken de rechtsverhouding tussen ongehuwd samenwonenden mede wordt bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid toch sprake kan zijn van een vergoedingsrecht. Omdat de vrouw er echter niet in slaagt om bijzondere feiten en omstandigheden aan te tonen is geen sprake van een vergoedingsrecht.
Belang voor de praktijk
De wettelijke regeling voor vergoedingsrechten tussen echtgenoten en geregistreerd partners is met ingang van 1 januari 2012 opgenomen in artikel 1:87 BW. De bepaling luidt als volgt:
“Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.”
Voor de bepaling van de hoogte van het vergoedingsrecht gaat de wet uit van de genoemde beleggingsleer. De beleggingsleer houdt in dat de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed op de investeringsdatum bepaalt welke vergoeding op een later tijdstip (denk daarbij aan echtscheiding of bij overlijden) vergoed moet worden. Is de investering echter gedaan vóór 1 januari 2012 dan ziet het vergoedingsrecht slechts op de nominale waarde van de investering.
Voorbeeld
Man en vrouw gehuwd in gemeenschap van goederen, kopen samen in 2013 een woning van € 450.000. De vrouw betaalt een bedrag van € 150.000 uit een erfenis die zij met een uitsluitingsclausule heeft gekregen. De rest van de koopsom wordt met een gemeenschappelijke hypothecaire geldlening gefinancierd.
Tien jaar later gaan man en vrouw scheiden. De woning is dan € 600.000 waard. De woning wordt verkocht en de schuld afgelost. De vrouw heeft dan recht op een vergoeding van 1/3 van de waarde bij verkoop: € 200.000. De rest van de overwaarde (€ 600.000 minus € 300.000 hypothecaire lening, minus € 200.000 investering van de vrouw, is € 100.000) wordt gedeeld tussen man en vrouw, dus ieder € 50.000.
De vrouw krijgt dus van de opbrengst: € 200.000 plus € 50.000 = € 250.000, de man krijgt totaal € 50.000.
Ongehuwd samenwonenden kunnen geen beroep doen op artikel 1:87 BW. Zij zijn voor het maken van afspraken over vergoedingsrechten aangewezen op een (samenlevings)overeenkomst. Met het arrest van de Hoge Raad is er echter een nieuwe mogelijkheid voor vergoedingsrechten bij ongehuwd samenwonenden aangegeven. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan er in bijzondere omstandigheden toch sprake zijn van een vergoedingsrecht.
Het mag duidelijk zijn dat het aantonen van bijzondere omstandigheden voor bewijsrechtelijke problemen kan zorgen. Het verdient dan ook aanbeveling om in voorkomende gevallen een vergoedingsrecht vast te leggen in een (samenlevings)overeenkomst.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden