Waarom is de termijn voor de meldingsplicht van grensoverschrijdende constructies van dertig dagen, zoals genoemd in de EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, niet opgenomen in de voorgestelde wetgeving? Dit vraagt de NOB in haar reactie op het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

In plaats daarvan is gekozen voor het geven van een mogelijkheid in het voorgestelde artikel 10h, lid 11, dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt. De Orde vindt het in het kader van rechtszekerheid van groot belang dat intermediairs en relevante belastingplichtigen met deze toch al zeer korte termijn kunnen vertrouwen op enige waarborgen, waarbij wijzigingen in deze termijn niet buiten het normale parlementaire proces van wijziging van wetgeving kunnen worden doorgevoerd.

De implementatie van de EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies heeft grote impact, onder andere op bedrijfsfiscalisten en belastingadviseurs van met name internationaal opererende bedrijven en particulieren, aldus de NOB. In de richtlijn en in het voorliggende wetsvoorstel zitten vele onduidelijkheden en ontbreken de nodige definities. De Orde stelt vragen over de volgende onderwerpen:

  • Het begrip ‘intermediair’. De Orde heeft veel vragen over de begrippen ‘intermediair’ en ‘hulpintermediair’. Zo wil de Orde onder meer weten wat de positie is van de individuele bedrijfsfiscalist als die bedrijfsfiscalist ook fiscale diensten verleent aan gelieerde entiteiten (in binnenland of buitenland) (bijvoorbeeld gecentraliseerd TP-team) van de relevante  belastingplichtige?
  • Het verschoningsrecht. De Orde vindt dat het fair-playbeginsel en het arrest HR 23 september 2005, BNB 2006/21 te beperkt wordt uitgelegd.
  • Melding door de relevante belastingplichtige indien er geen intermediair is. De Orde stelt onder meer een alternatieve tekst voor van art. 10h, lid 6 WIB waarin het begrip ‘relevante belastingplichtige’ wordt ingevuld.
  • Boetes en strafvervolging. De Orde heeft onder meer kritiek op de hoogte van de boete. Nederland loopt, naar de mening van de Orde, internationaal uit de pas.
  • Nieuw feit voor navordering. De Orde verzoekt onder meer om een aanpassing van het voorgestelde artikel 16 lid 7 AWR in die zin dat, alleen als de inspecteur binnen de aanslagtermijn niet de beschikking heeft over de desbetreffende gegevens, die gegevens als een nieuw feit kwalificeren.
  • Privacy. De Orde acht het wenselijk dat op dit terrein meer duidelijkheid komt omtrent de informatieplicht van de Belastingdienst, met daaraan gekoppeld meer duidelijkheid omtrent de overige rechten die de AVG toekent aan de belastingplichtige, zoals het inzagerecht, het recht op rectificatie, het recht op vergetelheid, maar vooral het recht op bezwaar. De Orde betreurt het dat er met geen woord wordt gerept over het recht op bezwaar.

Ook is geconstateerd dat een aantal in de consultatiefase gestelde vragen niet is beantwoord in de Memorie van Toelichting. De Orde beseft dat het zeer wel mogelijk is dat deze vragen in de aangekondigde Leidraad zullen worden beantwoord, maar zekerheidshalve zijn deze vragen alsnog opgenomen in de bijlage bij het commentaar.

Lees het hele commentaar en bijlage

 

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht

2

Gerelateerde artikelen