In het commentaar van de NOB op de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden (35779) vraagt de Orde wederom aandacht voor de omstandigheid dat door toepassing van de hybride bepalingen op dividenden situaties worden geraakt die wat betreft de doelstelling niet onder de werkingssfeer van de conditionele bronbelasting op dividenden zouden moeten vallen.
De Orde stelt voor de toepassing van de hybride bepaling van art. 2.1 lid 1 onderdeel d Wet bronbelasting 2021 voor dividenden alleen toe te passen als de hybride entiteit in een laagbelastende of niet coöperatieve jurisdictie is gevestigd.
Verder vraagt de Orde om meer duidelijkheid over de wegdenkgedachte en wil de Orde toelichting bij de opmerking dat de bronbelasting niet aftrekbaar is van de vennootschapsbelasting.
Samenloop Pillar 2 en conditionele bronbelasting op dividenden
Tot slot vraagt de Orde zich af of niet moet worden gewacht met het onderhavige wetvoorstel vanwege de minimumwinstbelasting op winst uit de zogenaamde Pillar 2. De doelstelling van Pillar 2 ligt in het verlengde van de doelstelling van de Wet bronbelasting en benoemt als optie onder andere ook een bronbelasting in geval van betalingen aan niet of laag belaste landen. De beoogde implementatiedatum voor Pillar 2 is gesteld op 2023 terwijl het onderhavige bronbelastingvoorstel is beoogd voor 2024. De Orde vraagt het kabinet of zij kan aangeven of en hoe deze regelingen kunnen worden samengevoegd tot één consistent geheel.
Bron: NOB
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting