Het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap schiet om meerdere redenen zijn doel voorbij. Dit schrijft de NOB in haar commentaar op het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. Zo creëert de maatregel een heffing in situaties waarin van ab-inkomen geen sprake is, worden zakelijke leningen ten onrechte door de maatregel getroffen en is de budgettaire noodzaak vervallen. De NOB stelt voor om het wetsvoorstel in te trekken.

De Orde is verheugd dat in het wetsvoorstel een regeling is opgenomen voor de dubbele heffing (anticumulatie). Daarmee komt het wetsvoorstel tegemoet aan het meest principiële bezwaar tegen het voorstel, maar naar de mening van de Orde in onvoldoende mate. Ook voor alle overige aspecten die volgens de Orde problematisch zijn, geldt dat hierop niet of nauwelijks is gereageerd noch enige aanpassing is doorgevoerd ten opzichte van de consultatieversie. De Orde betreurt dit. De Orde geeft onder meer de volgende redenen waarom het wetsvoorstel zijn doel voorbij schiet:

  • De maatregel creëert (welbewust) een heffing in situaties waarin van ab-inkomen, latent of te verwachten, geen sprake is.
  • De maatregel creëert (welbewust) een meervoudige heffing in de inkomstenbelasting (box 2), onder andere doordat het excessieve deel van een lening als fictief regulier voordeel wordt belast, waarbij de mogelijkheid tot latere verrekening aan termijnen is gebonden, voor zover het negatieve fictief reguliere voordeel leidt tot een verlies uit aanmerkelijk belang. Deze temporele beperking kan ertoe leiden dat geen tijdige verrekening kan plaatsvinden en alsnog dubbele heffing zal ontstaan. De Orde adviseert om de regeling waarbij een ab-verlies kan worden omgezet in een zogenoemde credit in box 1, te versoepelen, zodat de dubbele heffing in box 2 alsnog wordt ondervangen.
  • De maatregel legt ten aanzien van de groep van verbonden personen de heffing neer bij een andere belastingplichtige (de ab-houder) dan degene die de beschikking heeft gekregen over de middelen (de verbonden persoon annex geldlener).
  • De maatregel leidt tot complexere belastingwetgeving met een systematische inbreuk op wetgeving/jurisprudentie en een toename van het aantal ficties, mede doordat beoogd is de ficties alleen voor box 2 te doen werken.
  • De maatregel leidt tot een toename van administratieve lasten voor zowel de belastingplichtige als ook en vooral voor de Belastingdienst.
  • Uit oogpunt van budgettaire opbrengst is er inmiddels geen belang meer om deze wetgeving in te voeren. De eenmalig verwachte hoge opbrengst wegens anticipatiegedrag heeft zich immers reeds in het voorbije jaar 2019 voorgedaan, mede door de verhoging van het ab-tarief per 1 januari 2020. De budgettaire noodzaak om dit wetsvoorstel nu in te voeren, is daarmee volledig vervallen. Het niet invoeren van dit wetsvoorstel past ook in de herhaaldelijk door diverse staatssecretarissen van Financiën geuite mening dat de Belastingdienst dermate onder druk staat dat zij eigenlijk geen enkele verandering er nog bij kunnen hebben. De Orde stelt dan ook voor om dit wetsvoorstel in te trekken.
  • De maatregel is onder andere disproportioneel door de ‘one size fits all’-oplossing: niet alleen consumptieve leningen worden door de maatregel getroffen, maar ook – en naar de mening van de Orde ten onrechte – zakelijke leningen. De Orde mist een daarmee corresponderende tegenbewijsmogelijkheid om de zakelijkheid van een lening tussen de vennootschap en de aanmerkelijkbelanghouder aan te tonen. Als een lening zakelijk is, moet die lening naar de mening van de Orde buiten het toepassingsbereik van de maatregel vallen.
  • De maatregel behelst effectief onbeperkte materieel terugwerkende kracht door het ontbreken van eerbiedigende werking voor bestaande situaties. Een oplossing hiervoor kan zijn om het maximumbedrag van 500.000 euro te verhogen met de stand van de schulden op het moment van aankondiging van de onderhavige maatregel op 18 september 2018, 15:15 uur.
  • De maatregel creëert diverse onduidelijkheden in buitenlandsituaties.

Als terugdringing van de uitvoeringslasten door de Belastingdienst de voornaamste reden is voor de maatregel, kunnen ook maatregelen ter bepaling van de zakelijkheid en de documentatie van een lening afdoende zijn. Dit kan eventueel in combinatie met aanpassingen in de bewijslastverdeling, waarbij zelfs een differentiatie kan worden aangebracht aan de hand van de omvang van de lening (bij meer dan 500.000 euro ligt de bewijslast bij de belastingplichtige). De Orde denkt daarover graag mee.

Verder doet de Orde concrete suggestie voor een redelijkere en eenvoudigere vormgeving van de maatregel door naast eigenwoningleningen ook zakelijke leningen uit te sluiten van de kwalificatie als excessief en de maatregel dus te beperken tot consumptief aangewende leningen.

Lees het hele commentaar.

 

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

21

Gerelateerde artikelen