Met een drempel van € 1 miljoen, geen groepsuitzondering of uitzondering voor alleenstaande belastingplichtigen of specifieke sectoren en geen eerbiedigende werking voor bestaande leningen kiest het kabinet voor een wel zéér kale implementatie van de earningsstrippingmaatregel uit ATAD1. De hiervoor gegeven argumenten knellen. Een roep om versoepeling komt dan ook niet uit de lucht vallen.
Robuuste renteaftrekbeperking
De earningsstrippingmaatregel, oftewel de generieke aftrekbeperking voor rentebetalingen op derden- en concernleningen in de vennootschapsbelasting, is onderdeel van het wetsvoorstel tot implementatie van de eerste Europese anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD1). Dit wetsvoorstel werd op Prinsjesdag gelijktijdig met het pakket Belastingplan 2019 ingediend bij de Tweede Kamer en moet verplicht ingaan op 1 januari 2019. Door de maatregel is de aftrekbaarheid van rente op bank- en concernleningen kort gezegd beperkt tot maximaal 30% van het bruto (belastbare) bedrijfsresultaat (EBITDA). De maatregel is van toepassing op alle door een belastingplichtige per saldo verschuldigde rente. Het saldo van de in een jaar niet aftrekbare rente mag voor onbeperkte tijd worden voortgewenteld, tenzij sprake is van een rentelichaam.
De earningsstrippingmaatregel moet worden ingevoerd maar ATAD1 biedt lidstaten wel de mogelijkheid voor een zeker soepel beleid. Daarvan maakt het kabinet nauwelijks tot geen gebruik. Expliciete en ruimere keuzemogelijkheden laat men links liggen. Het kabinet zet in op een naar eigen zeggen robuuste implementatie om niet alleen grondslaguitholling en winstverschuiving te bestrijden, maar vooral ook vanuit het streven naar een meer gelijke fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen.
Kritiek
Niet alleen de praktijk reageert kritisch op de kabinetskeuzes bij de implementatie van de earningsstrippingmaatregel. Ook de Tweede Kamer doet in het schriftelijk verslag over het wetsvoorstel een duit in het zakje. Hoe verhouden de keuzes van Nederland zich tot die van andere lidstaten en zou het niet beter zijn als alle Europese landen ATAD 1 op dezelfde (strenge) manier zouden implementeren, zijn enkele gestelde vragen. Men is vooral ook benieuwd naar hoe andere landen de earningsstrippingmaatregel implementeren. Welke lidstaten kiezen net als Nederland voor minimumstandaarden en welke lidstaten maken gebruik van ruimere grenzen en uitzonderingen? Jeroen van Strien, hoofd bureau vaktechniek van PKF Wallast en universitair docent fiscaal recht aan de VU, kijkt hier niet vreemd van op. “Een vergelijk met andere lidstaten is welkom nu het vestigingsklimaat lijdt onder te strikte implementatie van de earningsstrippingmaatregel als andere landen hier niet voor kiezen.”
Drempel te laag
Van Strien vindt het onbegrijpelijk dat het kabinet weinig tot geen gebruik maakt van het door ATAD1 geboden keuzemenu aan uitzonderingen en verzachtingen. “Het kabinet gaat bijvoorbeeld voor een alles-of-niets drempel van € 1 miljoen aan gesaldeerde renteaftrek, maar die drempel had ook € 3 miljoen mogen zijn. Het hiervoor gegeven argument dat de fiscaal ongelijke behandeling van eigen- en vreemd vermogen met een hogere drempel voor een groter deel van de belastingplichtigen in stand blijft moge zo zijn, maar de laag gehanteerde drempel van € 1 miljoen is wel discutabel in het licht van een concurrerend vestigingsklimaat met lidstaten die kiezen voor een veel soepelere implementatie. Bovendien bemoeilijkt dit de uitvoering van de regeling en gaan de kosten voor zowel het bedrijfsleven als de overheid hierdoor omhoog.“
Overigens juicht Van Strien het streven van het kabinet naar een gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen wel van harte toe. “Kiezen voor een gelijke behandeling van vreemd- en eigen vermogen is ook vanuit economisch perspectief verstandig, mits op de juiste wijze geïmplementeerd. Het is een fundamentele keuze voor een stelselwijziging die ook als zodanig moet worden doorgevoerd. Sleutelen echter aan een drempel onder het mom van een gelijke behandeling van eigen- en vreemd vermogen is wat mij betreft absoluut geen fundamentele herziening van het systeem en zou ook niet met die gronden verdedigd moeten worden. Bovendien wijst internationaal economisch onderzoek uit dat zo’n fundamentele herbezinning voor een land alleen realistisch is als deze bezinning met (veel) meer landen tegelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld in OESO/G20/EU-verband.”
Onmiddellijke werking
Doorn in het oog is ook een gebrek aan eerbiedigende werking. ATAD1 biedt de mogelijkheid om leningen afgesloten vóór 17 juni 2016 die naderhand niet meer (materieel) zijn gewijzigd uit te zonderen van de earningsstrippingmaatregel. Volgens het kabinet is een eerbiedigende werking vanuit uitvoerbaarheidsoogpunt onwenselijk. Iedere lening moet dan jaarlijks tegen het licht worden gehouden om te bepalen welk regime van toepassing is en of sprake is van samenloop met enkele specifieke renteaftrekbeperkingen (zoals die voor bovenmatige overnamerente of bovenmatige deelnemingsrente) die bij invoer van de earningsstrippingmaatregel komen te vervallen. Deze renteaftrekbeperkingen zouden dan voor bestaande leningen in stand moeten blijven. Volgens het kabinet leidt een eerbiedigende werking ook nog eens tot een fors lagere budgettaire opbrengst, terwijl die opbrengst nodig is voor een verlaging van het Vpb-tarief om Nederland als vestigingsland aantrekkelijk te houden.
Dat het in stand houden van bepaalde renteaftrekbeperkingen vanwege een eerbiedigende werking voor bestaande leningen de zaak compliceert, is een standpunt waar Van Strien in mee kan komen. “Bedrijven die nu echter niet worden geraakt door de specifieke renteaftrekbeperkingen lopen straks mogelijk wel aan tegen de forse algemene renteaftrekbeperking. Ironisch genoeg is het voor bedrijven die met interne financieringen bewust aftrekbare rentelasten creëerden gemakkelijker om hun bestaande leningen aan te passen, dan het is voor extern gefinancierde bedrijven die hernieuwde afspraken moeten maken met hun bank. Legitieme zakelijke situaties worden door de earningsstrippingmaatregel dus juist harder getroffen dan kunstmatige situaties. Bovendien vind ik de keuze voor onmiddellijke in plaats van eerbiedigende werking niet goed te praten met budgettaire argumenten. Om in te grijpen in bestaande situaties moet het kabinet wat mij betreft toch echt met een sterker verhaal komen.”
Geen escapes (projecten en woningbouwcorporaties)
Het kabinet maakt evenmin gebruik van de mogelijkheid van een groepsescape terwijl ATAD1 die wel biedt in de vorm van een ‘eigenvermogenuitzondering’ of een ‘EBITDA-uitzondering’. Doordat niet wordt gekozen voor enige groepsuitzondering is de reikwijdte van de earningsstrippingmaatregel relatief groot in Nederland,” benadrukt Van Strien. “Het ontbreken van een groepsescape komt vooral bij bepaalde sectoren hard aan. Met name voor de kwetsbare vastgoedsector – denk ook aan woningbouwcorporaties – levert dit problemen op. De vaak forse financieringscomponent die in huurinkomen besloten ligt, mag namelijk niet in mindering worden gebracht op de verschuldigde rentelasten. Dit terwijl de rentebaten en het financieringsdeel van financial lease inkomsten wel in mindering mogen worden gebracht op de rentelasten. Ook het gebrek aan eerbiedigende werking zal met name in deze sector extra hard aankomen.”
Ook specifieke sectoren worden niet uitgezonderd van de earningsstrippingmaatregel, ondanks dat ATAD1 een uitzonderingsmogelijkheid kent voor financiële ondernemingen. Verder hoeven alleenstaande belastingplichtigen niet te rekenen op enige coulance. ATAD1 kent wel een optionele escape voor belastingplichtigen zonder gelieerde lichamen of vaste inrichtingen en die geen onderdeel uitmaken van een groep, maar van deze optie wordt geen gebruik gemaakt. Van grondslaguitholling zal niet snel sprake zijn, maar ook de financiering van alleenstaande vennootschappen met vreemd of eigen vermogen moet van het kabinet meer gelijk worden behandeld.
Op de regel ‘geen escapes’ maakt het kabinet één uitzondering. “De earningsstrippingmaatregel is niet van toepassing op zogeheten openbare-infrastructuurprojecten,” merkt Van Strien op. “De uitzonderingspositie voor dergelijke PPS-projecten (Publiek-Private Samenwerking-Projecten) is volgens het kabinet nodig omdat bij het bepalen van de vergoeding voor deze lange termijnprojecten geen rekening is gehouden met een zo grote verandering van fiscale regels. Ik vind dit op zich een terecht argument. Maar diezelfde redenering gaat ook op voor veel niet-PPS projecten, zoals woningbouwprojecten door woningbouwcoöperaties. Deze coöperaties kunnen door de tijdens het spel veranderde regels serieus in de problemen komen. In die situaties zou de door de EU toegestane eerbiedigende werking voor leningen die vóór 17 juni 2016 zijn gesloten (en daarna niet zijn gewijzigd) een belangrijke en wenselijke verlichting vormen.”
Versoepeling
Nu diverse argumenten voor een invoer met minimumstandaarden knellen, hoopt Van Strien dat het kabinet alsnog tot inzicht komt en nog vóór de implementatie de earningsstrippingmaatregel op punten versoepelt. Niet alleen omdat dit het Nederlandse vestigingsklimaat en het binnenlandse bedrijfsleven ten gunste komt, maar ook omdat de wens van een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen op juiste gronden hoort te worden gevoerd.
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Dossiers: Prinsjesdag 2018
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel