Het hof oordeelt dat pensioenuitkeringen van een werknemer niet voor de helft zijn belast bij zijn echtgenote met wie hij in gemeenschap van goederen is getrouwd.
De zaak (Hof Arnhem-Leeuwarden 15-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8439) verloopt als volgt. Een man is gehuwd in gemeenschap van goederen. De man stelt dat op grond van het huwelijksvermogensrecht zijn pensioenaanspraak in de gemeenschap valt. Hieruit concludeert hij dat de helft van de pensioenuitkeringen bij zijn echtgenote belast zijn. De inspecteur gaat niet akkoord en de man wendt zich tot de rechter.
Naast het reeds eerder genoemde argument voert de man in hoger beroep nog aan dat de pensioenuitkeringen op de gemeenschappelijke rekening van de man en zijn echtgenote zijn overgemaakt.
Allereerst geeft Hof Arnhem-Leeuwarden aan dat het pensioen op grond van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) loon (uit vroegere dienstbetrekking) vormt. Vervolgens concludeert het hof met een verwijzing naar artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) dat inkomensbestanddelen van de man en zijn fiscale partner in aanmerking worden genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. In dit geval dus de man. Ook kunnen de man en zijn echtgenote niet op de voet van artikel 2.17 Wet IB 2001 ervoor kiezen de helft van de bedoelde pensioenuitkeringen bij de echtgenote in aanmerking te nemen. De pensioenuitkeringen zijn immers geen gemeenschappelijke inkomsten.
Het argument van storting op de gemeenschappelijke rekening brengt het hof niet tot een ander oordeel. De pensioenuitkeringen zijn volledig bij de man belast.
Belang voor de praktijk
Overdracht van pensioen is alleen mogelijk in het kader van (echt)scheiding. Op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) komt in de regel slechts het recht op uitbetaling van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen toe aan de ex-echtgenoot van de deelnemer aan de pensioenregeling. Bij conversie is daadwerkelijk sprake van overdracht van een deel van het pensioen. Dit geldt ongeacht het huwelijksgoederenregime.
Wel is het mogelijk om bij het aangaan of de beëindiging van het huwelijk afwijkende afspraken te maken. Op grond van de Pensioenwet (PW) komt aan de partner bij verbreking van de samenleving een aanspraak op bijzonder partnerpensioen toe (artikel 57 PW). Deze is gelijk aan de aanspraak die zou zijn verkregen als de werknemer op het moment van verbreking van de samenleving zou zijn ontslagen. Deze regeling heeft een ruimere werkingssfeer dan de Wet VPS. De Wet VPS geldt alleen bij (echt)scheiding of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Artikel 57 PW geldt ook bij de verbreking van de samenleving tussen samenwoners. De partner moet wél zijn aangemerkt als partner in de zin van de pensioenregeling. Daar is vaak een samenlevingsovereenkomst voor nodig (= 'formele' samenwoners).
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Loonbelasting