Het Europese Hof van Justitie is gevraagd antwoord te geven op prejudiciële vragen die gesteld zijn door de Hoge Raad in de casus ‘Kik'. Deze casus betreft een inwoner van Nederland die werkzaamheden verrichtte op een Panamees gevlagd schip, een zogenaamde pijpenlegger, terwijl hij in dienst was van een Zwitserse werkgever. De Advocaat-Generaal is van mening dat de EU Verordening toegepast moet worden en dat de Nederlandse wetgeving van toepassing zou moeten zijn.

Wat betekent dit voor werknemers in de offshore industrie?

Deze casus kan grote gevolgen hebben voor de sociale zekerheidspositie van werknemers die werken op schepen in de offshore industrie, zoals sleepboten, kraanschepen en pijpenleggers. De conclusie heeft vooral gevolgen voor het antwoord op de vraag welke wetgeving van toepassing is op cases die zich afspelen boven het continentaal plat van Europa. Het is de vraag of het Hof de conclusie van de Cruz Villalón gaat volgen of tot een andere uitkomst zal komen. PwC adviseert u dan ook om de uitkomst van deze Conclusie nog niet toe te passen voor uw werknemers en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie en de Hoge Raad af te wachten.

Is de EU-Verordening van toepassing?

De eerste prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie was of de EU-Verordening van toepassing is in de situatie van de heer Kik. De heer Kik verrichtte zijn werkzaamheden aan boord van een schip dat gedurende een deel van de tijd dreef boven het continentaal plat van de EU (van Nederland en het VK). Volgens een eerdere uitspraak van het Europese Hof (zaak Salemink) is er enkel sprake van werken op het grondgebied van een lidstaat indien de arbeid wordt verricht op het continentaal plat van een EU-lidstaat in het kader van de exploratie en/of exploitatie van natuurlijke rijkdommen. A-G Cruz Villalón is van mening dat er in de casus van de heer Kik, het leggen van pijpleidingen door een pijpenlegger, geen sprake is van werkzaamheden in het kader van de exploratie en/of exploitatie van natuurlijk rijkdommen. Er wordt dus niet in een lidstaat van de EU gewerkt. Dit betekent dat de heer Kik gedurende de ter discussie staande periode zijn werkzaamheden verrichtte buiten het grondgebied van de EU.
 
Ook heeft het Europese Hof heeft eerder bepaald (zaak Aldewereld) dat de EU-Verordening van toepassing kan zijn bij werkzaamheden buiten het grondgebied van de EU, indien de arbeidsverhouding voldoende aanknopingspunten heeft met de EU. De A-G is van mening dat er in de situatie van de heer Kik voldoende aanknoping is met zowel Nederland als Zwitserland. Zijn conclusie luidt dan ook dat de EU-Verordening van toepassing is in deze situatie.

Welke wetgeving is van toepassing?

De tweede prejudiciële vraag was welke wetgeving van toepassing zou zijn indien bij vraag 1 de conclusie zou zijn dat de EU-Verordening van toepassing is. De A-G geeft aan dat het op het eerste gezicht lijkt dat de Verordening geen specifieke aanwijsregels heeft voor een dergelijke situatie. Toch is hij van mening dat er wél regels voor een dergelijke situatie zijn. Hij baseert zich daarbij op de aanwijsregel gegeven in artikel 13, lid 2, onderdeel f van EU-verordening 1408/71. Deze regel stelt dat een werknemer, indien hij ophoudt onderworpen te zijn aan de regels van een lidstaat zonder op grond van een andere regel van de Verordening verzekerd te raken in een andere lidstaat, verzekerd raakt in zijn woonland. De conclusie luidt dan ook dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op de heer Kik, aldus Cruz Villalón.
 

Bron: PwC

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Sociale zekerheid

24

Gerelateerde artikelen