De Hoge Raad oordeelt vandaag dat het niet bekend maken van de naam van de tipgever op zichzelf onvoldoende aanleiding is om belastingaanslagen in deze zaak te vernietigen.
In deze zaak heeft een tipgever tegen beloning informatie aan de FIOD gegeven over bankrekeningen van Nederlandse ingezetenen bij drie in Luxemburg gevestigde banken. Op basis van deze informatie zijn aanslagen opgelegd aan vermeende zwartspaarders. Belanghebbenden wilden de naam van de tipgever weten.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep zijn twee door de inspecteur meegebrachte belastingambtenaren op de zitting als getuigen gehoord. Zowel de getuigen als de inspecteur hebben geweigerd de naam van de tipgever bekend te maken. Het hof acht deze weigering onrechtmatig, omdat de inspecteur zich ter zitting van het hof zonder voorbehoud heeft neergelegd bij een eerdere beslissing van de rechtbank dat de naam van de tipgever bekend moet worden gemaakt. Het hof vindt dat vernietiging van de belastingaanslagen een passende gevolgtrekking is, "omdat de rechtsorde ernstig is geschokt". Daarnaast moet de inspecteur de proceskosten van de belanghebbenden vergoeden tot een bedrag van € 75.000 (ECLI:NL:GHARL:2015:645).
Tegen deze beslissingen van het hof hebben de getuigen en de staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie van de getuigen niet-ontvankelijk is. Getuigen worden in belastingzaken niet in de wet genoemd als bevoegd tot het instellen van beroep in cassatie.
De inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat van de 76 personen over wie de tipgever informatie had gegeven, er inmiddels 71 hebben erkend in Luxemburg (een) bankrekening(en) te hebben aangehouden. Ook is in geen enkel geval gebleken dat de door de tipgever verstrekte informatie onjuist is. De belanghebbenden zelf (de beide kinderen van de erflater) behoren tot degenen die hebben erkend dat de informatie van de tipgever juist is. In de bestreden uitspraak is verder melding gemaakt van de toezegging van de inspecteur mee te werken aan een verhoor van de tipgever op zodanige wijze dat diens identiteit niet behoeft te worden onthuld. In het licht van deze feiten en de door de inspecteur gedane toezegging, hoeft de onzekerheid omtrent de betrouwbaarheid van de tipgever niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden belastingaanslagen te leiden. De Hoge Raad merkt daarbij op dat ambtenaren die tot dezelfde dienst behoren als een inspecteur, zoals de FIOD-ambtenaren, niet kunnen worden gedwongen om informatie prijs te geven die een inspecteur in diezelfde procedure niet wil verstrekken. De getuigen waren dus niet verplicht om de naam van de tipgever bekend te maken.
Ook de proceskostenvergoeding van € 75.000 kan niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst de zaak naar een ander gerechtshof.
Bron: de Rechtspraak
0