Het roer moet om met box 3. Daar zijn velen het over eens. Alle pijlen wijzen in de richting van een box 3-heffing gebaseerd op het werkelijk rendement. Als het aan Sonja Dusarduijn ligt, stopt het daar niet bij. “Het enige en meest rechtvaardige geneesmiddel tegen de box 3 burn-out is een grootscheepse hervorming van het hele belastingstelsel.”
Werkelijk behaald rendement
Zowel het demissionaire kabinet als de Tweede Kamer delen de wens om de huidige forfaitaire box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement. Dat schrijft staatssecretaris Vijlbrief van Financiën in een Kamerbrief over box 3. Hierin bespreekt hij onder andere de resultaten van een onderzoek uitgevoerd door PwC. De onderzoekers concluderen dat, uitgaande van de praktische uitvoerbaarheid, een box 3-heffing naar werkelijk rendement voor bepaalde vermogensbestanddelen, zoals spaartegoeden, mogelijk is.
Open deur
Het PwC-onderzoek heeft een hoog open deur gehalte, vindt Dusarduijn die universitair hoofddocent belastingrecht is aan de Tilburg University. “Met zeer gedetailleerde grafieken, cijfers en percentages tonen de onderzoekers aan wat we in feite al weten door kennis uit andere landen en intuïtie over de Nederlandse situatie. Dat heffing naar werkelijk rendement uitvoerbaar is voor vermogensbestanddelen als spaargeld en beursgenoteerde beleggingen is geen verbazingwekkende uitkomst. Dat dit een lastige exercitie wordt voor onroerende zaken en ‘overige bezittingen’ is evenmin een verrassing.”
Dusarduijn vermoedt dat zowel de vragenstellers in het onderzoek als de vragenbeantwoorders in de fuik van het detail zijn getrapt. “Het hoge gehalte aan cijfers en percentages resulteert in een extreem gedetailleerd en daardoor gecompliceerd rapport waarvan de praktische bruikbaarheid nagenoeg nihil is. Als box 3 ons in het verleden en heden iets heeft laten zien is het wel dat percentages nietszeggend zijn.”
Omtrekkende beweging
De staatssecretaris ziet in de onderzoeksresultaten voldoende aanknopingspunten om een box 3-heffing naar werkelijk rendement nader uit te werken. Dat is dan wel voorbehouden aan een nieuw kabinet. Wat Dusarduijn opvalt is de omtrekkende beweging van de staatssecretaris. “In de Kamerbrief geeft hij aan dat de definitie van ‘praktische uitvoerbaarheid’ in het onderzoeksrapport verschilt van de uitvoerbaarheid van de door de Belastingdienst gehanteerde systemen. Die opmerking toont weer eens aan dat heel veel belastingwetgeving wordt gekneveld door de Belastingdienstsystemen. Door nu al te schermen met een uitvoeringstoets demp je bij voorbaat de verwachting dat box 3 daadwerkelijk op de schop gaat.”
Teleurstellend
Omtrekkende beweging of niet, de Tweede Kamer grijpt de onderzoeksresultaten aan om met maar liefst vijf moties de druk op te voeren richting een box 3-stelsel gebaseerd op werkelijk rendement. Dusarduijn had verwacht dat de Tweede Kamer eerst inhoudelijke vragen zou stellen over de gepresenteerde cijfers en percentages. Ze reageert dan ook teleurgesteld. “Sommige aannames in het onderzoek zijn merkwaardig. Waarom lijkt bijvoorbeeld het heffingvrije vermogen door te werken in een reëel stelsel en valt de eigen woning er bij voorbaat niet onder? En wat is de waarde van een vermogenswinstbelasting-score van 34,2 voor onroerende zaken ten opzichte van een 91,6-score voor bank- en spaarproducten? Ik had gehoopt dat de Tweede Kamer eerst dit soort kritische vragen zou stellen alvorens allerlei moties in te dienen en aan te nemen. Helaas is het omgekeerde gebeurd.”
Over de kracht van moties is Dusarduijn uiterst kritisch. “De ervaring leert dat fiscale moties zelden een schoonheidsprijs verdienen. Het is een vorm van wetgevend beleid willen voeren op twitterachtige wijze: gericht op effect en zelden goed doordacht.”
Box 3 burn-out
De moties tonen in elk geval aan dat de Tweede Kamer de box 3-problemen serieus neemt. Dat box 3 aan verandering toe is, maken alleen al de massaalbezwaarprocedures van de afgelopen jaren pijnlijk duidelijk. Had de wetgever alle box 3-discussies kunnen voorkomen door het tot 2016 geldende vaste forfaitaire rendementspercentage van 4% op tijd neerwaarts bij te stellen? Dusarduijn twijfelt. “Bij de invoering van box 3 in 2001 had de wetgever in elk geval een horizonbepaling moeten toevoegen als moment van bezinning. Nu sleept het systeem zich voort en kampen we al jarenlang met een box 3 burn-out.”
Absoluut onrechtvaardig
Het huidige forfaitaire box 3-stelsel is grofmazig en voelt daardoor onrechtvaardig aan, maar is ook relatief eenvoudig. Is die ervaren onrechtvaardigheid terecht? “Absoluut,” zegt Dusarduijn met klem. “Enerzijds schuilt die onrechtvaardigheid in de samenstelling van de rendementsklasse voor beleggingen. Met name het ontbreken van variëteit in het beleggingsforfait is absurd. Alleen al tussen de categorie aandelen en de categorie onroerende zaken maar ook binnen deze categorieën lopen de werkelijke rendementen immers zover uit elkaar, dat je dat nooit kunt ondervangen met één en hetzelfde forfait.”
Anderzijds schuilt de onrechtvaardigheid van het huidige box 3-stelsel volgens Dusarduijn ook en vooral in de toevalsfactor van de peildatumbenadering. “Het hanteren van één vaste peildatum van 1 januari zonder rekening te houden met het moment waarop een bezitting is verkregen of een schuld is ontstaan, staat haaks op het draagkrachtkarakter van een inkomstenbelasting. Jurisprudentie als het SNS Reaal-arrest toont dit ook aan. Bovendien werkt deze toevalsfactor van het enkele moment door in het jaarlijkse recht op toeslagen. Ook dat blijkt uit rechtspraak.”
“Bij de veronderstelde eenvoud van het huidige forfaitaire box 3-stelsel kun je overigens vraagtekens zetten,” aldus Dusarduijn. Ter illustratie wijst ze op de leegwaarderatio, vrijstellingen voor lijfrente en de vermogensuitvraag voor de inkomensafhankelijke regelingen als consequentie voor de verhoging van het heffingvrije vermogen naar € 50.000 per 2021.
Maskeren
Er zijn wetenschappers die betogen dat box 3 met een label ‘vermogensbelasting’ een stuk minder onrechtvaardig had aangevoeld. Dusarduijn deelt die mening niet. “De stelsel-onrechtvaardigheid los je niet op met een ander naambordje. Daarmee maskeer je alleen maar het onderliggende gevoel en dat is wellicht nog een ernstiger bezwaar dan het feit dat je met een aanduiding als vermogensbelasting de problemen rondom het eigendomsrecht niet kan voorkomen. Ook een box 3-vermogensbelasting vorm een aantasting van het eigendomsrecht als deze heffing structureel zwaarder is dan het netto-inkomen. De onrechtvaardigheid van een heffing die het vermogen opeet hou je daarmee niet verborgen.”
Werkelijk behaald rendement als tussenoplossing
Hoe nu verder met box 3? Voor Dusarduijn is het helder. “Zo snel mogelijk naar een box 3-heffing over het werkelijk behaalde rendement, in ieder geval voor spaartegoeden, beleggingen en daaraan toerekenbare schulden. Of daarbij een waardemutatie moet worden belast via een vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting is een politieke keuze. Over de vermogensbestanddelen ‘onroerende zaken’ en ‘overige bezittingen’ kan voorlopig nog worden geheven op basis van een forfaitair rendement, maar dan wel forfaits per deelcategorie – het onroerende zaken-verhaal is te kleurrijk voor één forfait – en met ofwel een tegenbewijs of een reële hardheidsclausule. Met een dergelijk systeem van deels een heffing naar werkelijk rendement en deels een heffing naar forfaitair rendement ben je al een heel eind op de goede weg. Maar het is en blijft een tussenoplossing.”
Naar een nieuw belastingstelsel
Dusarduijn spreekt bewust van een tussenoplossing omdat je voor een eerlijke box 3-heffing niet alleen aan de ‘werkelijk rendement-knop’ kunt draaien. “Voor het draagkrachtbeginsel moet je over boxgrenzen en zelfs belastingsoortgrenzen heen kijken. Draagkracht bestaat namelijk niet alleen uit het element inkomen, maar ook uit bezit, consumptie en overdracht van vermogen. In een fiscaal stelsel horen die vier elementen optimaal op elkaar te zijn afgestemd. Die samenhang negeer je als je alleen aan box 3 gaat knutselen.”
Het roer moet dus uiteindelijk compleet om. Dusarduijn: “Dat klopt. We moeten een volledig andere richting inslaan. Een richting waar alle heffingswetten in samenhang worden bezien en onverdiende ongelijkheid wordt aangepakt of op zijn minst wordt belemmerd. Voor dat proces heb je niet alleen de deskundige blik van ambtenaren, de belastingwetenschap en de belastingadvieswereld nodig, maar ook de rechterlijke macht die heel veel kennis van zaken heeft. Alleen met vereende krachten komt een zo goed mogelijk belastingstelsel binnen handbereik met herkenbare waarden van een samenleving en een vangnet voor schrijnende situaties.”
Bron: Redacteur Marit Muller