Vanwege de overdracht van een lijfrenteverplichting aan een niet-toegelaten uitvoerder brengt de Belastingdienst negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in rekening. De daarna uitgekeerde termijnen worden belast volgens de saldomethode. Dat besliste de Hoge Raad.

De zaak (13 juli 2018) verloopt als volgt. Een zelfstandig ondernemer draagt in 1998 zijn onderneming over aan een bv. Bij die overdracht bedingt hij bij de overnemende bv een lijfrente voor de stakingswinst en de oudedagsreserve.

In 2010 draagt de bv de lijfrente over aan een andere bv. Deze bv is geen toegelaten uitvoerder voor de lijfrente. De Belastingdienst neemt negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking en brengt revisierente en heffingsrente in rekening. Na de overdracht keert de bv lijfrentetermijnen uit.

In geschil is onder meer hoe deze lijfrentetermijnen fiscaal behandeld worden.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het gaat hier om een lijfrenteaanspraak waarop het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is. Om die reden zijn de na overdracht van de lijfrenteverplichting ontvangen lijfrentetermijnen belast volgens de saldomethode. In welke mate het hier in dit concrete geval tot belastingheffing leidt, moet onderzocht worden door het Hof Amsterdam.

Belang voor de praktijk

Kan deze problematiek nu ook spelen bij professionele uitvoerders? In ieder geval wel waar het gaat om lijfrenteaanspraken van voor 2001. Of een soortgelijke problematiek ook speelt voor aanspraken van daarna – dus regime Wet IB 2001 – is nog niet duidelijk. Ook binnen de Wet IB 2001 kennen we immers de saldomethode, namelijk op grond van art. 3.107a Wet IB 2001 en art. 10a.6 Wet IB 2001. Maar gelden die bepalingen wel als er ter zake van een Wet IB 2001-lijfrenteaanspraak negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen. Voorzichtig concluderen wij voor nu dat dit niet het geval is.

Van belang is te voorkomen dat er ter zake van een lijfrenteaanspraak negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen. In dat geval is er immers naast inkomstenbelasting revisierente verschuldigd. In totaal kan de heffing dan oplopen tot bijna 72%. En dan zijn er mogelijk ook nog uitstralingseffecten naar andere regelingen, zoals toeslagen. Twee belangrijke punten:

  1. Zet een vrijgekomen lijfrentekapitaal tijdig om in een uitkeringsproduct (of sluit tijdig een uitstelproduct). Als lijfrentekapitaal vrijkomt bij in leven zijn van de verzekeringnemer/rekeninghouder eindigt de wettelijke beslistermijn op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het lijfrentekapitaal is vrijgekomen. Komt het lijfrentekapitaal vrij door overlijden, dan eindigt deze termijn op 31 december van het tweede jaar na het overlijden;
  2. Geef een lijfrenteaanspraak nooit in onderpand voor een lening.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

5

Gerelateerde artikelen