De tijd die iemand als uitzendkracht heeft gewerkt voor een organisatie, telt niet mee bij de toepassing van de zogenoemde flexwet. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep gisteren beslist. De CRvB volgt hiermee een uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie in april deed in een Italiaanse zaak.

Vier contracten

Het gaat in de Nederlandse zaak om een vrouw die eerst vier contracten als uitzendkracht bij een gemeente heeft gehad. Daarna kreeg ze een tijdelijke aanstelling voor een jaar als ambtenaar bij die gemeente. Zij stelt dat die aanstelling haar vijfde contract op rij is voor dezelfde functie, hetzelfde werk, hetzelfde salaris en onder hetzelfde gezag. Met een beroep op de zogenoemde flexwetgeving en de civiele sector, stelt betrokkene dat in haar geval de tijdelijke aanstelling geldt als een vast dienstverband. Die flexwetgeving houdt in dat na drie contracten voor bepaalde tijd, het vierde contract automatisch voor onbepaalde tijd gaat gelden.

Uitzendperiode

De CRvB vindt het te ver gaan om de wettelijke bescherming van flexwerkers ook van toepassing te laten zijn bij werkzaamheden op basis van een uitzendovereenkomst, die voorafgingen aan de tijdelijke aanstelling als ambtenaar. Het niet meetellen van de uitzendperiode is ook niet in strijd met het EU-recht. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 april 2013 in de zaak Oresta Della Rocca tegen Poste Italiane SpA (kenmerk C-290/12). In die uitspraak oordeelde het Hof van Justitie dat de EU-regels ter bescherming van flexwerkers niet van toepassing zijn op uitzendkrachten. Daarbij maakt het niet uit onder welke omstandigheden iemand uitzendwerk verricht. Dat betrokkene uitzendwerk deed ter vervanging van afwezige personeelsleden, doet dus niet terzake.

Bezuigingen

De Centrale Raad van Beroep ziet ook geen andere redenen waarom betrokkene aanspraak kan maken op voortzetting van haar dienstverband. Het standpunt van de Commissie Gelijke Behandeling dat sprake zou zijn van discriminatie op grond van de godsdienstige overtuiging van betrokkene, volgt de Raad niet. Er bestond juist grote tevredenheid over het functioneren. De beëindiging kan volgens de Centrale Raad van Beroep worden teruggevoerd op de bezuinigingen die de gemeente moest doorvoeren. Het beroep van betrokkene is dus terecht ongegrond verklaard.

Eindoordeel

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraak geen hoger beroep instellen.

Bron: de Rechtspraak

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Arbeidsrecht

2

Gerelateerde artikelen