Ondernemers voor de inkomstenbelasting kunnen in aanmerking komen voor de voordelige zelfstandigen- en startersaftrek. Zij moeten dan wel voldoen aan de belangrijkste voorwaarde, het urencriterium. Maar welke uren tellen mee? En hoe moet de ondernemer dit bewijzen? In de praktijk komt het voor dat ondernemers menen te voldoen aan het urencriterium, maar dit niet voldoende aannemelijk kunnen maken bij de fiscus of de rechter. Zij lopen de aftrek dan mis.

In artikel 3.6 Wet IB 2001 is het urencriterium geformuleerd. Dit criterium is van belang voor de toepassing van de oudedagsreserve, de zelfstandigenaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk en de meewerkaftrek.

De hoofdregel is dat aan het urencriterium wordt voldaan, wanneer een ondernemer van de voor werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft (het grotendeelscriterium) en minimaal 1225 uur besteedt aan het voor eigen rekening drijven van een onderneming. Alle, in de onderneming gewerkte, uren tellen mee; ook de uren van het woon-werk-verkeer.

Voor starters geldt een soepeler criterium. Starters hoeven namelijk niet aan het grotendeelscriterium te voldoen. Ook voor zwangere vrouwen geldt met ingang van 2002 eveneens een soepeler criterium: de zwangere onderneemster wordt geacht tijdens de zwangerschap gewoon te hebben doorgewerkt.

Jurisprudentie

Bijna altijd beslist de rechter in het nadeel van de ondernemer als het aankomt op de vraag of hij het urencriterium goed heeft onderbouwd. Zie de lange lijst van jurisprudentie waarbij de fiscus aan het langste eind trekt. De hoofdreden hiervoor is dat de Belastingdienst vaak beknopte urenspecificaties ontvangt die achteraf zijn opgemaakt. Omdat deze algemeen van aard zijn en niet zijn onderbouwd met onderliggende bewijsstukken, kan de Belastingdienst deze urenspecificaties niet controleren. In deze gevallen verleent de Belastingdienst dan ook geen zelfstandigenaftrek en krijgt de dienst, als het aankomt op een procedure, bijna altijd steun van de rechter.

Om dit te voorkomen is het aanbevolen om de administratie goed op orde te hebben door de werkzaamheden dagelijks in een overzicht bij te houden. Voor de Belastingdienst moet duidelijk en inzichtelijk zijn welke werkzaamheden zijn verricht, wanneer deze werkzaamheden zijn verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed. Bovendien moet de ondernemer in alle gevallen aannemelijk maken dat hij voldoet aan het urencriterium door middel van bijvoorbeeld boeken en bescheiden.

Handreiking

Om ondernemers te behoeden voor teleurstellingen (en de kans op procedures te verminderen) heeft de fiscus een handreiking opgesteld over de zelfstandigenaftrek en het urencriterium. Die handreiking volgt hierna.

Voorwaarden zelfstandigenaftrek
Om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek is vereist dat de ondernemer voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. Hij is ondernemer voor de inkomstenbelasting.
  2. Hij voldoet aan het urencriterium.

Ondernemer
De eerste voorwaarde is dat de belastingplichtige kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Als de activiteiten zich afspelen in het economisch verkeer, en voordeel wordt beoogd en redelijkerwijs te verwachten is, kan sprake zijn van een bron van inkomen.

Is sprake van een duurzame organisatie die erop gericht is met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk arbeidsproces met het oogmerk om winst te behalen en het voordeel redelijkerwijs te verwachten is, dan kan de belastingplichtige  aangemerkt worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting.

Spelen de activiteiten zich af binnen de hobby- of familiesfeer, dan is de belastingplichtige géén ondernemer voor de inkomstenbelasting. Om na te gaan of iemand  een ondernemer is voor de inkomstenbelasting, kan hij gebruikmaken van de ondernemerscheck op de website van de Belastingdienst.

De wet omschrijft in artikel 3.4 Wet IB 2001 het begrip ondernemer als volgt:

"de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.”

Wanneer de ondernemer alleen inkomsten uit overige werkzaamheden of loon uit dienstbetrekking geniet, komt hij niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek. In artikel 3.5 Wet IB 2001 is het begrip ondernemer uitgebreid met 'de beoefenaar van een zelfstandig beroep'. Denk hierbij aan een accountant, een belastingconsulent, een advocaat en een arts.

Urencriterium
Als tweede voorwaarde stelt de wet dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium. De Belastingdienst gebruikt het urencriterium om de zelfstandigenaftrek alleen toe te kennen aan degene voor wie ondernemen de hoofdactiviteit is. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het urencriterium:

  • De ondernemer besteedt ten minste 1.225 uren aan de onderneming.
  • De ondernemer besteedt ten minste 50% van de totale tijd aan het drijven van de onderneming.

De eerste voorwaarde waaraan de ondernemer moet voldoen, is dat hij gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan de onderneming. Als er twee of meer ondernemingen zijn, telt hij de uren bij elkaar op. Let daarbij wel op dat alleen de uren in het desbetreffende kalenderjaar meetellen. Als de ondernemer pas in oktober van een kalenderjaar start met de onderneming, kan hij de voorwaarde van ten minste 1.225 uren niet naar rato verminderen.

De tweede voorwaarde waaraan moet worden voldoen, is dat hij ten minste 50% van de totale tijd (tijd aan werkzaamheden in de onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden) besteedt aan de onderneming, het grotendeelscriterium. Deze voorwaarde geldt niet als de ondernemer in één of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was voor de inkomstenbelasting.

Voorbeeld
Een ondernemer werkt in totaal 50 uren per week. Hiervan is hij voor 26 uren per week in loondienst bij een werkgever (52%). Daarnaast besteedt hij 24 uren per week (48%) aan de onderneming. De ondernemer besteedt dus minder dan 50% van de totale tijd aan zijn onderneming, maar omdat hij een startende ondernemer is, is deze voorwaarde niet van toepassing op hem.

Welke uren tellen mee?
In principe mag een ondernemer alle uren die hij feitelijk verricht aan werkzaamheden met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming meetellen (Hoge Raad, 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832). Als regel geldt dat de tijd die de ondernemer slechts beschikbaar was voor de onderneming, niet kan gelden als aan de onderneming bestede tijd. Deze uren mag de ondernemer niet meetellen voor het urencriterium (Hof ’s-Hertogenbosch, 3 februari 1998, ECLI:NL:GHSHE:1998:AA8078).

Daarnaast mag de ondernemer de uren die gericht zijn op het verkrijgen of op peil houden van vakkennis die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen, meetellen voor het urencriterium. Echter de uren die de ondernemer besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, mag hij niet meetellen (Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5007).

Voorbeeld
Een zelfstandige belastingadviseur volgt een cursus inkomstenbelasting. Deze cursus is gericht op het verkrijgen of op peil houden van zijn vakkennis, die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen. Dit betekent dat de uren die hij gebruikt meetellen voor het urencriterium. Daarentegen mag een horecaondernemer die een cursus inkomstenbelasting volgt de uren niet meetellen voor het urencriterium. De uren die hij besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, tellen niet mee.

Startende ondernemers mogen ook de uren van voorbereidende werkzaamheden meetellen voor het urencriterium. Dit betekent dat het moment van inschrijving bij de Kamer van Koophandel daarmee niet leidend is voor de startdatum van de onderneming. Het gaat om de feitelijke start van de werkzaamheden. Dus de uren vóór de inschrijving tellen ook mee (Hof 's-Hertogenbosch, 19 december 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH2296).

Voorbeeld
Per 1 januari 2020 wil een ondernemer een eigen zaak starten. Hij begint met voorbereidende werkzaamheden, zoals het maken van een website. Per 1 maart 2020 heeft hij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De uren die hij heeft besteed aan de website mag hij meetellen voor het urencriterium.

Als een vrouw haar werkzaamheden onderbreekt vanwege een zwangerschap, dan mag ze op grond van artikel 3.6, lid 5 Wet IB 2001 de niet gewerkte uren voor een periode van 16 weken meetellen alsof zij deze wel heeft gewerkt. Tot slot mag de ondernemer ook de tijd die hij besteedt aan woon-werkverkeer of zoals het reizen naar een zakelijke klant, meetellen voor het urencriterium.

Bewijslast
De bewijslast om het urencriterium aannemelijk te maken ligt bij de ondernemer. Hij moet daarom een urenspecificatie opmaken die niet algemeen van aard en te controleren is. Dit betekent dat duidelijk en inzichtelijk moet zijn aan welke werkzaamheden de uren zijn besteed. De ondernemer moet dit onderbouwen met bewijsstukken, zoals een agenda. Het is daarom raadzaam om dagelijks een overzicht bij te houden. Achteraf opgemaakte overzichten wijst de Belastingdienst zoals eerder gezegd af.

Corona
Door de coronacrisis kan een ondernemer in 2020 wellicht niet aan het urencriterium voldoen. Om dit risico te beperken, mag hij voor de aangifte inkomstenbelasting voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 ervan uitgaan dat ten minste 24 uur per week aan de onderneming is besteed. Ook als dat feitelijk niet zo is. Voor het tot 800 uur verlaagde urencriterium voor startende ondernemers en arbeidsgehandicapten geldt dat in die periode ten minste 16 uur per week aan de onderneming is besteed.

Voor seizoensgebonden werkzaamheden geldt dat als de piek van de werkzaamheden normaal juist in de periode van 1 maart tot en met 30 september ligt, de ondernemers ervan uit mogen gaan dat zij in 2020 in deze periode evenveel uren hebben gewerkt als in 2019. Dit moet de ondernemer wel aannemelijk maken.

Lees meer over het aangepaste urencriterium in het Dossier Coronavirus.

Hoogte zelfstandigenaftrek

De hoogte van de zelfstandigenaftrek was de laatste jaren € 7.280. Dit bedrag geldt voor ondernemers die aan het begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet bereikt hebben. Als ondernemers de AOW-leeftijd aan het begin van het kalenderjaar wel hebben bereikt, dan is de zelfstandigenaftrek 50% van het eerder genoemde bedrag (artikel 3.76, lid 4 Wet IB 2001).

Vanaf 2020 vindt een afbouw plaats van de hoogte van de zelfstandigenaftrek. De komende jaren zal de zelfstandigenaftrek verlaagd worden van € 7.280 tot uiteindelijk € 5.000 in 2028. In 2020 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 7.030.

De zelfstandigenaftrek kan niet meer bedragen dan de winst vóór ondernemersaftrek. Deze beperking is niet van toepassing, als de ondernemer in aanmerking komt voor de startersaftrek. Als de winst van de ondernemer te laag was om de zelfstandigenaftrek volledig te gebruiken, schuift de Belastingdienst het niet gerealiseerde deel door naar de volgende 9 kalenderjaren. Als voorwaarde hiervoor geldt dat de ondernemer in die jaren recht moet hebben op de zelfstandigenaftrek en dat de winst hoog genoeg is.

Beperking van de aftrek van de zelfstandigenaftrek

Vanaf 1 januari 2020 vindt een beperking plaats van de zelfstandigenaftrek (artikel 2.10, lid 2 en 3 Wet IB 2001). Als de ondernemer een inkomen heeft dat hoger is dan € 68.507, treedt een afbouw op van het tarief waartegen de zelfstandigenaftrek in mindering gebracht wordt. Deze afbouw is in 2020 gesteld op 3,5%. Het tarief voor een belastingplichtige met een inkomen van meer dan € 68.507, bedraagt 49,50%. Dit houdt in dat de zelfstandigenaftrek voor maximaal 46% aftrekbaar is in 2020 voor ondernemers met een inkomen van meer dan € 68.507.

De komende jaren zal een verdere vermindering van dit tarief plaatsvinden. Tot 2023 zal dit jaarlijks gebeuren. Vanaf 2023 zal het tarief 37,10% zijn.

Bron: Belastingdienst

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

Carrousel: Carrousel

201

Gerelateerde artikelen