De OESO gaat voortvarend te werk met een herziening van het internationale winstbelastingsysteem om de problemen die de gedigitaliseerde economie met zich meebrengt het hoofd te bieden. Het streven is nog voor het eind van dit jaar overeenstemming te bereiken over een oplossing. En dat is, gezien de noodzaak, haalbaar, zegt internationaal fiscalist Ronald van den Brekel, maar er is nog veel inhoudelijk werk te verzetten in korte tijd.

Voortvarend

Met een herverdeling van heffingsrechten door nieuwe winsttoerekeningsregels (pijler 1) en de invoering van een minimumbelasting (pijler 2) introduceerde de OESO vorig jaar het begin van een wereldwijde oplossing voor de fiscale uitdagingen van de gedigitaliseerde economie. Na de consultatierondes voor pijler 1 en pijler 2 in het laatste kwartaal van vorig jaar, publiceerde de OESO op 31 januari een ‘statement’ over de voortgang van het twee pijlervoorstel, dat in de wandelgangen inmiddels is bestempeld als BEPS 2.0. Uit die voortgang blijkt dat er belangrijke stappen zijn genomen, ondanks dat er nog flink aan de inhoud zal moeten worden gesleuteld. Van den Brekel, partner bij EY en specialist op het gebied van transfer pricing, noemt twee cruciale ontwikkelingen: bevestigende commitment en de streep door unilaterale maatregelen bij consensus.

Commitment bevestigd

De 137 deelnemende landen aan het Inclusive Framework (IF) on BEPS hebben hun streven naar een gezamenlijke overeenstemming over het twee pijler-voorstel eind 2020 bevestigd. Met deze politieke confirmatie geven de landen aan dat zij het OESO-werkplan voor een wereldwijde belastinghervorming omarmen en serieus nemen. Van den Brekel is blij met dit statement. “Nu het IF de werkplannen van het OESO-secretariaat heeft omarmd en gezamenlijk de schouders onder het pijler 1-werkdocument zet, zijn we een stuk dichterbij de oplossing. Het is duidelijk dat het gros van de participanten aan het BEPS 2.0 project de noodzaak van een succesvolle afronding inziet. En dat is niet verwonderlijk. Zoals ik al eerder aangaf in een interview voor TaxLive vaart niemand wel bij unilaterale acties van landen, zoals een eigen digitaledienstenbelasting. De wapenstilstand waar ik op hoopte, om het twee pijlervoorstel een kans van slagen te geven, is inmiddels zichtbaar. Frankrijk en Amerika hebben hun conflict over een Franse digitaks, tot het eind van dit jaar in de ijskast gezet. Hopelijk volgen meer landen dit voorbeeld.“

Geen unilaterale maatregelen bij consensus

De andere cruciale ontwikkeling waar Van den Brekel op wijst is dat in het IF nu duidelijk de verwachting is uitgesproken dat bij instemming met het twee pijler-voorstel van de OESO, landen hun bestaande unilaterale digitale maatregelen zullen intrekken en in de toekomst niet eigenhandig alsnog een digitale belasting zullen invoeren. Ook dit is een belangrijke stap in het proces van consensus over een wereldwijde belastinghervorming.

Verduidelijkingen

De voortgangspublicatie van de OESO bevat volgens Van den Brekel enkele belangrijke verduidelijkingen die zijn aangebracht door het IF. In een brief aan de Tweede Kamer over de herziening van het internationale winstbelastingsysteem stipt staatssecretaris Vijlbrief van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) deze verduidelijkingen aan. “Het is nu bijvoorbeeld duidelijk dat de verkoop van halffabricaten niet valt onder het begrip ‘consumer facing business’ van pijler 1,” zegt Van den Brekel. “Het gaat alleen om consumentenproducten, al dan niet direct verkocht aan consumenten in het marktland en niet om onderdelen die uiteindelijk in deze producten terecht komen. Ook is duidelijk dat men de safe-harbourbenadering voor pijler 1, zoals gesuggereerd door Amerika, parkeert. Een safe-harbourkarakter wil zeggen dat bedrijven kunnen kiezen voor toepassing van pijler 1. Die vrijwillige basis zien de meeste landen niet zitten. In IF-verband is nu afgesproken de safe-harboursuggestie van Amerika mee te nemen in de discussies, maar hier pas op het eind een knoop over door te hakken.”

Verruiming

Van den Brekel wijst ook op een verruiming. “De nieuwe winsttoerekeningsregel, het zogeheten Bedrag A van pijler 1, om een deel van de totale winst van een multinational toe te rekenen aan de marktlanden, ziet naast ‘consumer facing business’ nu ook op geautomatiseerde digitale diensten, zoals streamingdiensten, zoekmachines, clouddiensten en online gaming. Een waarschuwing is hier wel op z’n plaats: Bedrag B en Bedrag C van pijler 1 gelden voor alle bedrijven, ongeacht het te leveren product of de te verlenen dienst. Deze ‘Bedragen’ zien op het vaststellen van een vereenvoudigde fictieve minimumvergoeding voor bepaalde minimale distributieactiviteiten van de multinational in het marktland en een extra vergoeding voor het deel aan distributieactiviteiten dat het minimum overstijgt. De fictieve benadering voor Bedrag B kan het leven van bedrijven vergemakkelijken, maar of dit ook leidt tot een belastingheffing die aansluit bij de feitelijke situatie van een bedrijf, daar kun je vraagtekens bij plaatsen.”

‘One-stop-shop’-mechanisme

De introductie van een ‘one-stop-shop’-mechanisme naar aanleiding van de consultatieronde over pijler 1, noemt Van den Brekel goed nieuws. “De nieuwe winsttoerekeningsregel, Bedrag A, gaat in heel veel marktlanden gelden en dat gaat potentieel discussies opleveren met heel veel belastingautoriteiten. Het idee van het ‘one-stop-shop’-mechanisme is dat het land waar het hoofdkantoor is gevestigd, ook het land is dat de hoogte van Bedrag A vaststelt. Een discussie over die vaststelling hoeft dus slechts met één belastingautoriteit te worden gevoerd.”

Impactanalyse

Met een economische analyse vestigde de OESO op 13 februari wederom de aandacht op het twee pijlervoorstel. Uit deze analyse volgt dat het voorstel een aanzienlijk positief effect heeft op de wereldwijde belastinginkomsten. Een andere verdeling van de belastingopbrengsten uit de digitale economie (pijler 1) levert in combinatie met een minimumwinstbelasting (pijler 2) wereldwijd $100 mrd aan extra overheidsinkomsten op. Verliezers in dit plaatje zijn landen waarvan de inkomende directe buitenlandse investeringen hoger zijn dan 150% van het bruto binnenlands product. Dergelijke investeringshubs, zoals Nederland, raken belastinginkomsten kwijt.

De impactanalyse zegt volgens Van den Brekel nog niet zoveel. “De OESO heeft de impact van het twee pijlervoorstel nu op clusterniveau bepaald en binnen die clusters kunnen grote verschillen bestaan. Eind maart volgt een gedetailleerde impactanalyse op landenniveau. Pas dan wordt duidelijk wat de impact van pijler 1 en pijler 2 is voor Nederland.”

Veel inhoudelijk werk te verzetten

De komende maanden staan gereserveerd voor de nodige inhoudelijke discussies over de verschillende maatregelen van het twee pijlervoorstel. Van den Brekel verwacht veel discussie over het voorkomen en oplossen van conflicten over dubbele belastingheffing. “Ook Bedrag A van pijler 1 is voer voor discussie, aangezien dit een hele nieuwe winsttoerekeningsregel is. Zo wordt bijvoorbeeld gesuggereerd dat de impact hiervan voor digitale bedrijven groter zou moeten zijn dan voor traditionele bedrijven met een consumentenafzet in het marktland. Ook speelt de vraag of bepaalde landen, zoals ontwikkelingslanden, geen groter aandeel in Bedrag A zouden moeten hebben dan bijvoorbeeld 10% van de winst. Begin juli willen de landen in IF-verband het eens worden over de kernaspecten van het twee pijlervoorstel. Dat is dus de nieuwe deadline voor de haalbaarheid van consensus eind 2020.”

Haalbare kaart

Dat het nog dit jaar lukt om in IF-verband tot concrete oplossingen te komen voor de fiscale uitdagingen van de wereldwijde gedigitaliseerde economie, acht staatssecretaris Vijlbrief vooralsnog realistisch. Van den Brekel is het met hem eens. “Consensus eind 2020 moet haast wel, er is geen alternatief. De instemming van de 137 deelnemende landen zal wel nog de nodige voeten in de aarde hebben, er is veel werk te verzetten en een deadline eind 2020 is heel ambitieus. Input vanuit het bedrijfsleven over praktische aspecten van het twee pijlervoorstel blijft de komende maanden belangrijk. Ik kan me indenken dat als dit jaar overeenstemming over pijler 2 nog een brug te ver is, de goedkeuring van het IF in december enkel voor pijler 1 zal zijn. Dat moet ook wel, want de kans dat steeds meer landen hun eigen digitale belasting gaan invoeren, wordt alsmaar groter. Het nodige follow-up-werk voor pijler 1 kan dan plaatsvinden in 2021. Daarna is nog zeker een aantal jaar nodig voor implementatie van de maatregelen met een multilateraal verdrag, in richtlijnen en nationale wetgeving. Op basis van de eerdere ervaringen in het BEPS project zou je aan drie jaar kunnen denken.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Internationaal belastingrecht

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

3

Gerelateerde artikelen