Hof Den Bosch oordeelt dat bij de aanslag erfbelasting rekening moet worden gehouden met de WOZ-waarde van de woning. De gerealiseerde (lagere) waarde in het economische verkeer speelt geen rol.
De zaak (21 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3122) gaat als volgt. Een man is erfgenaam bij het overlijden van zijn vader in 2011. Tot de nalatenschap van de vader behoort een woning met een WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2011 van € 723.500 (= de waarde op peildatum 1 januari 2010). Man doet aangifte erfbelasting en gaat daarbij in eerste instantie uit van de WOZ-waarde. De inspecteur volgt de aangifte en legt de aanslag erfbelasting op.
 
In 2012 verkoopt de man de woning voor een bedrag van € 575.000. De man maakt bezwaar tegen de aanslag erfbelasting en corrigeert de waarde van de woning tot de waarde in het economische verkeer: € 575.000. Als argument voert hij aan dat bij het overlijden van zijn moeder in 2005 bij het opleggen van de aanslag erfbelasting ook rekening is gehouden met de waarde in het economische verkeer. De inspecteur honoreert het bezwaar niet en laat de aanslag ongewijzigd.
 
Hof Den Bosch oordeelt dat bij het opleggen van de aanslag erfbelasting rekening moet worden gehouden met de WOZ-waarde van de woning. Voor de onderbouwing van het oordeel verwijst het hof naar artikel 21, lid 5 Successiewet 1956 (SW 1956, tekst 31-12-2011) dat sinds 1 januari 2010 bepaalt dat de WOZ-waarde relevant is. Het gelijk is aan de inspecteur.

Belang voor de praktijk

De hoofdregel van artikel 21 SW 1956 bepaalt dat bij de bepaling van het belastbare bedrag de waarde in het economische verkeer het uitgangspunt is. Sinds 2010 geldt voor woningen echter niet de waarde in het economische verkeer maar de WOZ-waarde. Het begrip woning in artikel 21, lid 5 SW 1956 is ruimer dan het begrip eigen woning van artikel 3.111 Wet IB 2001. Dit heeft tot gevolg dat de WOZ-waarde voor het bepalen van het belastbare bedrag voor de erfbelasting niet alleen geldt voor woningen die dienen als hoofdverblijf maar ook voor tweede woningen of vakantiehuizen.
 
Onroerende zaken die in gebruik zijn als woning, worden volgens artikel 21, lid 5 SW 1956 in aanmerking genomen naar WOZ-waarde voor het kalenderjaar waarin de verkrijging plaatsvindt. Dat is de waarde van de woning per 1 januari van het voorafgaande jaar. Met ingang van 1 januari 2012 is deze bepaling aangevuld. Als de verkrijger er voor kiest mag ook de WOZ-waarde van het jaar volgend op het jaar van verkrijgen worden gehanteerd.
 
De Wet WOZ waardeert onroerende zaken in volle en onbezwaarde eigendom. Door deze fictie in de Wet WOZ blijven er een aantal omstandigheden die de waarde van een onroerende zaak kunnen beïnvloeden buiten beschouwing. Denk hierbij aan verhuur en erfpacht. Daarom bevat artikel 21, lid 8 en lid 9 SW 1956 bepalingen die de WOZ-waarde forfaitair corrigeren voor de invloed van verhuur en erfpacht.
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

7

Gerelateerde artikelen