Rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaalt dat een voormalige brandweerkazerne met een woonbestemming niet als woning voor de overdrachtsbelasting kwalificeert.
De zaak verloopt als volgt. De mannen kopen in 2020 ieder voor 50% een voormalige brandweerkazerne. De oorspronkelijke bestemming was die van kleuterschool. De gemeente heeft voor de koop bepaald dat de voormalige brandweerkazerne een woonbestemming. De inspecteur is van mening dat er op het moment van verkrijgen niet sprake is van een woning en gaat uit van het algemene tarief overdrachtsbelasting (in 2020 6%).
De mannen zijn van mening dat er mede gezien de woonbestemming wel sprake is van een woning en pleiten voor het overdrachtsbelastingtarief van 2% voor woningen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van mening dat het voormalige brandweerkazerne op het moment van de verkrijging niet kwalificeert als woning. Het algemene overdrachtsbelastingtarief is van toepassing. Ter onderbouwing van de uitspraak geeft de rechter aan dat na de verbouwing van kleuterschool tot brandweerkazerne het pand nog steeds alle kenmerken en eigenschappen van een brandweerkazerne bezit. Ook heeft er nog geen ingrijpende verbouwing plaatsgevonden die de aard van het pand heeft veranderd. Het feit dat de gemeente een woonbestemming heeft toegekend is volgens de rechtbank niet van belang. Evenmin is van belang dat de kazerne wel voorzieningen heeft die bewoning mogelijk maken.
Belang voor de praktijk
In art. 14 lid 2 WBR is bepaald dat de belasting voor de verkrijging van woningen die bestemd zijn voor bewoning 2% bedraagt. In de overige gevallen is dit 8% (tot 2021 was dit 6%). Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 14 lid 2 WBR is af te leiden dat onder woningen in dit kader wordt verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning.
Uit deze uitspraak blijkt dat daarbij vooral de aard van het pand relevant is en niet zozeer de feitelijke toestand op het moment van overdracht. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie waarbij in de aard van de onroerende zaak in geschil was (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:295 en Hof Den Bosch 20 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:651).
Mede met het oog op de voorgenomen stijging van het algemene tarief overdrachtsbelasting van 8% naar 10,1% in 2023 verdient het in geval van twijfel over de kwalificatie van een onroerende zaak aanbeveling om op voorhand overleg te plegen met de notaris om onaangename verrassingen te voorkomen.
Bron: Legal en compliance Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer