Alle pogingen om het waarderingsvoorschrift van art. 3.29 Wet IB 2001 te torpederen zijn mislukt. In een recente poging wordt, met een beroep op het Kerstarrest tevergeefs het eigendomsrecht van art. 1 EP EVRM aangegrepen. Het waarderingsvoorschrift, hoe irreëel ook, blijkt alle stormen te doorstaan.

De Hoge Raad oordeelt in een recente zaak dat het waarderingsvoorschrift van art. 3.29 Wet IB 2001 geen inbreuk maakt op eigendom of een gerechtvaardigde verwachting. Deze zaak (17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:421) verloopt als volgt.

Een stamrecht-bv waardeert de stamrechtverplichting tegen 3 procent rekenrente. De inspecteur corrigeert de aangifte, omdat de bv op grond van art. 3.29 Wet IB 2001 een rekenrente van ten minste 4 procent moet gebruiken. De bv meent dat deze bepaling geen toepassing mag vinden, omdat de bv anders belasting moet betalen over winst die er niet is.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de wetgever heeft voorzien en aanvaard dat toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 voor stamrechtverplichtingen een belaste vrijval tot gevolg kan hebben. De bv gaat in cassatie.

Volgens de bv is art. 3.29 Wet IB 2001 in strijd is met art. 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). In dit artikel is het recht op het ongestoord genot van eigendom geregeld. De Hoge Raad oordeelt dat het waarderingsvoorschrift van art. 3.29 Wet IB 2001 geen inbreuk maakt op een eigendom of een gerechtvaardigde verwachting. Er is daarmee geen strijd met art. 1 EP EVRM.

Op 17 maart 2023 heeft de Hoge Raad over ditzelfde waarderingsvoorschrift nog een tweede uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2023:324). In die zaak gaat het om pensioen in eigen beheer. Ook daar concludeert de Hoge Raad dat het waarderingsvoorschrift van art. 3.29 Wet IB 2001 geen strijd oplevert met art. 1 EP EVRM.

Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting

6

Gerelateerde artikelen