Het voorstel tot openbaarmaking van onherroepelijk geworden vergrijpboeten aan onder andere belastingadviseurs verdient het daglicht niet. Wat advocaat-belastingkundige Ivo Leenders betreft kan dit onzalige plan linea recta de prullenbak in. "Dergelijke 'naming and shaming' is niet alleen ongewenst, maar ook overbodig. De huidige wettelijke middelen zijn voldoende om de 'foute' belastingadviseur adequaat te bestraffen."

Openbaarmaking vergrijpboeten

Na een eerdere consultatie in de zomer van 2017 is een nieuwe consultatieronde gestart over het voorstel om onherroepelijk vaststaande vergrijpboeten aan (belasting)adviseurs openbaar te maken. De openbaarmaking richt zich tegen diegenen die beroepsmatig meewerken aan belastingontduiking en toeslagfraude. Dat valt althans te lezen in het algemene gedeelte van de concepttoelichting. Uit het artikelsgewijze deel blijkt echter dat de maatregel veel verder gaat dan de gewekte schijn. Iedere adviseur die kan worden aangemerkt als medepleger, doen pleger, initiatiefnemer van de fiscale overtreding, uitlokker of medeplichtige, hangt een mogelijke openbaarmaking van de aan hem opgelegde vergrijpboete boven het hoofd.

Naming and shaming

Het openbaar maken van de vergrijpboete vindt plaats binnen vijf werkdagen nadat de opgelegde vergrijpboete en het besluit tot openbaarmaking onherroepelijk vaststaan. Dan prijkt op de website van de Belastingdienst niet alleen de boete en de naam van de overtredende belastingadviseur, maar ook de naam en het vestigingsadres van het aan hem verbonden kantoor. Leenders (partner bij Hertoghs advocaten) spreekt van ‘naming and shaming’. “Het internet is genadeloos. De opgelegde vergrijpboete kleeft tot in lengte der jaren aan de belastingadviseur terwijl hij zich, door de geheimhoudingsplicht richting zijn klant, publiekelijk nauwelijks kan verweren en nagenoeg geen mogelijkheid heeft om de schade van openbaarmaking te beperken. Dat ook de naam en het adres van het kantoor erbij staat, is welhaast nog kwalijker. Als blijkt dat de bestrafte adviseur opzettelijk onjuist heeft gehandeld, is hij misschien al ontslagen of is de samenwerking stopgezet. Desondanks is door de openbaarmaking de imagoschade voor het kantoor al geschied, zonder dat enig verweer mogelijk is.”

“Het kantoor is immers geen belanghebbende tegen de vergrijpboete”, vervolgt Leenders. “Ik ben faliekant tegen het openbaar maken van de kantoornaam. Dit is hooguit nog enigszins gerechtvaardigd als het kantoor zelf een vergrijpboete heeft gekregen. Bij geen boete heeft het kantoor kennelijk niets verkeerd gedaan en is openbaarmaking ongehoord.”

Tijdelijke escape

De al dan niet terecht op de vingers getikte belastingadviseur heeft nog wel een (tijdelijke) escape in de vorm van bezwaar en beroep tegen de vergrijpboete en het besluit tot openbaarmaking. Daarmee is het niet openbaar maken nog wel met zo’n tien jaar te rekken. In de tussentijd heeft de ‘foute’ adviseur zijn leven misschien verbeterd en is de ‘goede’ adviseur onnodig op kosten gejaagd. Om van het kantoor nog maar niet te spreken, want deze is voor het tegengaan van openbaarmaking volledig afhankelijk van het eventueel in bezwaar en beroep gaan door de bestrafte belastingadviseur. Die heeft daarmee alle touwtjes in handen nu het kantoor geen procespartij is.

Onevenredige benadeling

Bij onevenredige benadeling van de belastingadviseur kan de belastinginspecteur bij wijze van uitzondering besluiten om niet tot openbaarmaking over te gaan. Als voorbeeld noemt de wetgever een persoonlijke, schrijnende situatie waardoor de overtreder zijn beroepsmatige bijstand niet zal (kunnen) voortzetten. “In mijn optiek is het juist de openbaarmaking die leidt tot een schrijnende situatie”, aldus Leenders. “Naast de opgelegde vergrijpboete zorgt de ‘smet’ van openbaarmaking er namelijk voor dat de aan de schandpaal genagelde adviseur zijn beroep niet meer kan uitoefenen. Openbaarmaking veroorzaakt dus indirect een beroepsverbod. Daar moet héél voorzichtig mee worden omgesprongen. Bij een beroepsverbod in het strafrecht wordt geen naam en toenaam gegeven. Waarom dan wel in het fiscale boeterecht?”

Machtskwestie

Het feit dat de beslissing van wel of geen openbaarmaking in handen ligt van de belastinginspecteur is voor Leenders zorgwekkend. “Dat hiervoor voorafgaande toestemming van de directeur en het Directoraat-Generaal van de Belastingdienst nodig is, klinkt gewichtig, maar het is de belastinginspecteur die aan de afwegingstouwtjes trekt. Bij een scheve verhouding tussen inspecteur en adviseur ligt machtsmisbruik op de loer.”

Maatschappelijk belang overschat

De openbaarmaking van de onherroepelijk vaststaande vergrijpboete aan de belastingadviseur dient niet alleen als afschrikmiddel en een extra tik op de vingers, maar ook om (goedwillende) belastingplichtigen en toeslaggerechtigden te waarschuwen niet met deze adviseur in zee te gaan. De waarde die de wetgever hecht aan dit maatschappelijk belang vindt Leenders overschat. “De meeste belastingadviseurs zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie zoals de NOB of het RB. Die stellen zware kwaliteitseisen aan hun leden, beschikken over onafhankelijke tuchtcolleges en kennen een meldingsplicht voor adviseurs die een boete hebben gekregen. Dit lijkt mij ruimschoots voldoende om de rotte appels uit de mand te halen.”

Voor de resterende groep belastingadviseurs die niet zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie zijn alternatieven te bedenken om voor belastingplichtigen en toeslaggerechtigden het kaf van het koren te scheiden. Leenders: “In de reacties op de eerste consultatieronde zijn er diverse waardevolle alternatieven aangedragen waar de wetgever helaas niets mee heeft gedaan. Wat te denken van de door de NOB destijds aangedragen suggesties van een soort ‘verklaring omtrent het gedrag’ en het overleggen van een (gewaarmerkte) verklaring vóór het aangaan van een adviesopdracht waaruit blijkt dat aan de betreffende adviseur nooit een vergrijpboete is opgelegd. Daarmee weet de goedwillende belastingplichtige/toeslaggerechtigde dat hij een betrouwbare adviseur in de hand neemt en is aan het maatschappelijk belang voldaan.”

Volstrekt overbodig

Naast de te bedenken alternatieven is openbaarmaking gezien de huidige wettelijke middelen overbodig. Leenders wijst op het strafrecht. “Als de adviseur dermate fout is dat openbaarmaking een geoorloofd pressiemiddel is, waarom dan aanknopen bij het fiscale boeterecht? In plaats van het opleggen van een vergrijpboete kan de inspecteur namelijk ook kiezen voor de strafrechtelijke route. Dan is het aan de rechter om een straf als openbaarmaking op te leggen. Deze formeel andere situatie is in ieder geval rechtvaardiger dan de beslissing van openbaar maken neer te leggen bij de belastinginspecteur.”

Eerst maar eens aantonen

“Het zou de wetgever sieren om de noodzaak tot openbaarmaking eerst aan te tonen alvorens dergelijke ingrijpende wetgeving op te tuigen”, vindt Leenders. Een beslissing op een Wob-verzoek over bestuurlijke boetes toont aan dat er sinds 1 januari 2016 zo'n 10 tot 15 boetes zijn opgelegd aan doen plegers, uitlokkers of medeplichtigen. Hoeveel van deze boetes uiteindelijk ook in stand zijn gebleven is onduidelijk. Ook het aantal aan onherroepelijk vaststaande boetes aan medeplegers is op één hand te tellen. Gezien de cijfers is er dus geen enkele noodzaak om een heel wetgevingsproces te starten voor een paar te beboeten belastingadviseurs die ook op andere wijze voor hun malafide praktijken kunnen worden bestraft.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Bronbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

1

Gerelateerde artikelen