Hof Den Haag oordeelt dat de recreatiewoning die een echtpaar in eigendom heeft, kwalificeert als hoofdverblijf. De financieringsrente is daarmee aftrekbaar als eigenwoningrente.
De zaak (12 juni 2018, nr. 2017/00894, ECLI:NL:GHDHA:2018:1416) verloopt als volgt. Een echtpaar heeft een huurwoning in de gemeente Z. Zij staan op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Daarnaast hebben zij een recreatiewoning in eigendom in de gemeente B. Deze recreatiewoning staat in een recreatiepark. De recreatiewoning mag niet permanent bewoond worden. De vraag is of de recreatiewoning hun hoofdverblijf is, zoals het echtpaar stelt.
Het echtpaar brengt de weekenden, de feestdagen, de schoolvakanties en hun vrije dagen door in de recreatiewoning. Ook vieren zij hier hun verjaardagen. Visite en logees ontvangen zij eveneens in de recreatiewoning. In 2014 verblijven zij 170 dagen en nachten in de recreatiewoning. Dit betekent dat zij op jaarbasis meer tijd spenderen in de huurwoning dan in de recreatiewoning. In de huurwoning verblijven zij als zij moeten werken.
De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de huurwoning hun hoofdverblijf is. De recreatiewoning valt daarmee in box 3. Maar in hoger beroep vernietigt het Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof kwalificeert de recreatiewoning wél als hoofdverblijf, ondanks:
- dat zij minder dan de helft van hun tijd daar doorbrengen; en
- dat zij staan ingeschreven op het adres van de huurwoning.
Volgens het hof blijkt namelijk uit de omstandigheden dat de recreatiewoning het middelpunt van hun persoonlijke belangen is. Nu de recreatiewoning hun hoofdverblijf is, kwalificeert deze woning als eigen woning. De financieringsrente is daarmee fiscaal aftrekbaar.
Belang voor de praktijk
Vaak mogen eigenaren van een recreatiewoning op een recreatiepark hier niet permanent verblijven. Dat is in deze zaak ook het geval. Als dat zo is, kun je je ook niet inschrijven op het adres van die recreatiewoning bij de gemeente. Staat dat eraan in de weg dat de recreatiewoning het hoofdverblijf kan zijn? Nee dus. Nu zal je over het algemeen wel moeten concluderen dat een recreatiewoning – zeker als deze niet permanent bewoond wordt – in box 3 valt, maar uitzonderingen op die regel zijn denkbaar.
Het komt in de praktijk vaak voor dat een recreatiewoning een deel van het jaar zelf wordt gebruikt en deels wordt verhuurd. Als de recreatiewoning in box 3 valt, zijn de huurinkomsten in beginsel onbelast. Zie hierover ook het bericht ‘Belastbaarheid verhuurinkomsten deel eigen woning’. Zou de recreatiewoning in box 1 vallen, dan is de tijdelijke verhuurregeling hierop van toepassing. In dat geval wordt 70% van de huurinkomsten belast in box 1 (bovenop het eigenwoningforfait!).
Als je een bestaande onroerende recreatiewoning koopt, ben je 2% overdrachtsbelasting verschuldigd. Als je een nieuwe recreatiewoning koopt (of een die nog geen twee jaar in gebruik is), ben je geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Daarentegen wordt er in dat geval 21% omzetbelasting (btw) in rekening gebracht.
Veel gemeenten heffen forensenbelasting. Je bent forensenbelasting verschuldigd als je meer dan negentig dagen per jaar in een gemeubileerde woning in een gemeente verblijft, maar er niet ingeschreven staat. Het maakt daarbij niet uit of je de recreatiewoning huurt of in eigendom hebt.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting