Volgens staatssecretaris Menno Snel van Financiën behoren de verhuurinkomsten van een deel van de eigen woning voor 70% belast te zijn in box 1.

De Rechtbank Noord-Holland oordeelt op 30 mei 2018 dat de inkomsten uit de verhuur van een bij de woning behorend tuinhuisje onbelast zijn. De inkomsten vallen weg in het eigenwoningforfait. De tijdelijke verhuurregeling vindt in deze situatie geen toepassing. Eerder heeft TaxLive al geschreven over deze uitspraak van de rechtbank.

Naar aanleiding van een op internet gepubliceerd artikel zijn Kamervragen gesteld door de Tweede Kamerleden Van Eijs en Van Weyenberg (beiden D66). De staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, beantwoordt deze vragen op 23 augustus.

Kamervragen

Snel is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De Belastingdienst is volgens hem dan ook terecht tegen de uitspraak in hoger beroep gegaan. In zijn antwoord op de Kamervragen geeft de bewindsman aan dat de wetsgeschiedenis naar zijn mening voldoende aanknopingspunten biedt om de tijdelijke verhuurregeling (artikel 3.113 Wet IB 2001) van toepassing te laten zijn op inkomsten uit tijdelijke kamerverhuur. Dit betekent dat de inkomsten in dat geval voor 70% zijn belast. De staatssecretaris vertrouwt erop dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep van tafel gaat. Vooralsnog hoeft de wet niet te worden aangepast, aldus Snel.

Huurwoning

Wat nu als een huurder een deel van zijn huurwoning onderverhuurt? Het huurrecht van de huurder valt in box 3 (artikel 5.19 Wet IB 2001). Dit huurrecht heeft een fiscale waarde van nihil. Als een huurder zijn huurwoning (deels) onderverhuurt, zijn die inkomsten daarmee onbelast. Bovendien beïnvloeden deze inkomsten niet het recht op huurtoeslag. Dit is alleen anders als de verhuur kwalificeert als resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming. Of daar sprake van is hangt onder meer af van de aard en de omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur.

Belang voor de praktijk

De staatssecretaris vertrouwt erop dat de uitspraak van de rechtbank voor het hof geen stand houdt. We zullen moeten afwachten of hij hierin gelijk krijgt. Als het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt, zal de staatssecretaris wel in cassatieberoep gaan. Dat roept de vraag op waarom er niet meteen sprongcassatie is aangetekend (bij sprongcassatie wordt er na een rechtbankuitspraak meteen cassatie bij de Hoge Raad aangetekend). Nu blijft de uiteindelijke uitkomst mogelijk nog lange tijd onzeker.

Wie een of meer kamers in zijn (eigen) woning verhuurt, moet vaak toeristenbelasting in rekening brengen. De hoogte van die belasting verschilt per gemeente.

In het berechte geval waren de verhuuractiviteiten relatief bescheiden. Wie het grootschalig aanpakt, moet er van uitgaan dat de inkomsten op andere wijze in de heffing worden betrokken, namelijk als resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming. Alleen bij een bescheiden omvang van de activiteiten vallen de inkomsten weg in het eigenwoningforfait (standpunt Rechtbank Noord-Holland) of worden voor 70% belast (standpunt Financiën).

De verhuur van een kamer (of tuinhuis) kan ook structureel zijn. Als de verhuurinkomsten op jaarbasis niet meer bedragen dan € 5.246 (bedrag 2018) en de huurder op het woonadres staat ingeschreven in de basisregistratie personen, dan zijn de huurinkomsten onbelast op grond van de kamerverhuurvrijstelling (artikel 3.114 Wet IB 2001). De huurder bewoont de kamer dan als hoofdverblijf.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

47

Gerelateerde artikelen