Jordy Baron vraagt zich af of de navorderingstermijn door middel van artikel 66 lid 3 SW kan herleven.
Op 31 mei 2016 heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden1 zijn oordeel gegeven over de nog steeds prangende rechtsvraag: Kan de navorderingstermijn door middel van artikel 66 lid 3 SW herleven?2
Even ter opfrissing, per 1 januari 2012 is artikel 66 lid 3 SW ingevoerd. Deze bepaling lijkt ervoor te zorgen dat alle in voorgaande jaren te weinig geheven erfbelasting over buitenlands vermogen nog kan worden nagevorderd.3 Dit levert dus een flink vangnet op voor de Belastingdienst.
Echter, in de situatie dat de oorspronkelijke navorderingstermijn vóór 1 januari 2012 was verlopen, is het herleven van de navorderingsbevoegdheid echt een brug te ver. Fraude of geen fraude, een dergelijke verkregen rechtszekerheid dient niet te worden aangetast. Een standpunt dat veel juristen (hopelijk) met mij zullen delen.4
Deze discussie had eigenlijk ook nooit moeten ontstaan. Indien de wetgever duidelijk overgangsrecht had geformuleerd waarbij wederom niet meer navorderbare zaken werden gerespecteerd,5 hadden aanslagen erfbelasting en procedures kunnen worden voorkomen. Helaas voor de betreffende belastingplichtigen worden zij nu gedwongen een gang naar de rechter te maken om hun gelijk te behalen.
Het ontbreken van duidelijk overgangsrecht is dus waar de schoen wringt. De inspecteur heeft zich bij het Gerechtshof hierdoor onder andere op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onmiddellijke werking van de bepaling. In principe is dit een correcte conclusie. Vervolgens zou de inspecteur kunnen aanhaken bij het nieuwe rechtsfeit van de opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting. Hierdoor is artikel 66 lid 3 SW ook van toepassing op opengevallen nalatenschappen van vóór 1 januari 2000.6
Gelukkig en volledig terecht kiest het Gerechtshof een ander pad. Zowel via een grammaticale als een wetshistorische interpretatie van artikel 66 lid 3 SW oordeelt het Gerechtshof dat de navorderingsbevoegdheid niet kan herleven. Op deze wijze creëert het Gerechtshof een eerbiedigende werking voor gevallen waarbij de navorderingsbevoegdheid vóór 1 januari 2012 was verlopen en wordt een omissie van de wetgever alsnog rechtgezet. Materieel terugwerkende kracht voor verjaarde gevallen wordt voorkomen en een gerechtvaardigde verwachting van de belastingplichtigen wordt terecht gehonoreerd.7
Ik verwacht (helaas) dat deze rechtsvraag ook bij de Hoge Raad terecht zal komen. Hoewel ik hoop dat de Hoge Raad zal oordelen dat hier een eerbiedigende werking op zijn plaats is, hoeft een negatief oordeel niet het definitieve eindstation te zijn voor de belastingplichtige. Zoals het Gerechtshof terecht opmerkt is het maar de vraag of het herleven van de navorderingsbevoegdheid geen strijd oplevert met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.8,9 To be continued….
----------------------------------------
3 Zie ook P.G.M. Jansen, ‘Erfbelasting: navorderen over buitenlands vermogen', NTFR-A 2015/5, onderdeel 2.1. Belastingheffing lonkt ook wanneer er geen sprake is van fraude.
4 Zie ook V.S. Huygen van Dyck-Jagersma en Mr. B.J.G.L. Jaeger, ‘Edelweiss, binnenkort alweer overbodig; heeft de wetgever zijn hand overspeeld?', TFB 2016/1, onderdeel 1
6 J.D. Baron, ‘De (on)mogelijkheid van het navorderen over eerder verjaarde jaren', WFR 2016/15, ond. 2.2
7 J.D. Baron, ‘De (on)mogelijkheid van het navorderen over eerder verjaarde jaren', WFR 2016/15, ond. 3
8 En met het Unierecht. Zie ook G.H. Ulrich en A.M.E. Nuyens, ‘Is het einde in zicht?', WFR 2014/554
9 Hof Arnhem-Leeuwarden 31 mei 2016, nr. 15/01509. Zie ook J.D. Baron, ‘Navorderen over eerder verjaarde jaren en art. 1 EP EVRM', WFR 2016/19
25