Onlangs werd tijdens de verkiezingscampagne de Nederlandse rechtsstaat aangevallen. Ongefundeerd werd de Raad van State van handelen naar een politieke voorkeur beticht.
Ook in de fiscale praktijk zie ik af en toe een gebrek aan respect voor de waarde van het recht. Zo las ik op een website van een fiscaal dienstverlener: ‘Als we de arena van het Amsterdams hof betreden, zijn we extra alert.’ Alsof we op onze tellen moeten passen als aldaar een discussie over de uitleg van het recht plaatsvindt. Dat een raadsheer van het hof een annotatie in het tijdschrift BNB had geschreven, maakt dit niet anders en de opmerking ondermijnt evenzeer de (fiscale) rechtsstaat. Ook enige scherpe reacties op een rapport van de IBTD over de op de zaak betrekking hebbende stukken vallen op (zie V-N 2025/40.13 en Michiel Spanjers, ‘Poep in mesthoop’, NLF-P 2025/31). Ik wijs daarnaast op de antwoorden van Kamerlid Inge van Dijk (CDA), die ook zien op het IBTD-rapport (Kamerstukken II 2025/26, AH 187). Hierna ga ik met name in op dit actuele onderdeel van het procederen. Ik doe daarbij verbetervoorstellen, omdat de rechtsstaat juist verder moet worden geholpen.
Gaat het om procederen, dan staat de Belastingdienst in het middelpunt. Begrijpelijk, als de overheid zowel een heffings- als een geweldsmonopolie heeft. Soms moet de fiscus scherp procederen, soms komt de vraag op waarom (zo) is geprocedeerd (Hof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3003, V-N 2025.41.3). Essentieel is, dat instrumenteel gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden. Constructieve kritiek van een inspectie als de IBTD is dan mogelijk. De scherpe reacties op het recente 8:42-rapport van de IBTD roepen de vraag op of het niet ernstig is als er minstens één geval is waarin in een rechtsstaat in naam van de staat de rechtsbescherming van een burger of bedrijf wordt geschonden, en of een forse schending van rechtsbescherming kan verwateren met andere (kleinere) zaken. Waarom wordt er niet eens echt werk gemaakt van ‘8:42’? Het is zeker in vechtdossiers een standaard geschilpunt. Het valt mij op dat de overheidsaandacht voor procederen vooral op de interne processen van de overheid gericht is (zie ‘De Staat als procespartij’, Brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming van 4 juli 2025, 6425040).
Allereerst moet de overheid het mogelijk maken dat burgers en bedrijven inzage kunnen hebben in al hun data, tenzij er een uitzonderingsgrond bestaat. Elke andere regeling zal de huidige druk niet doen afnemen. Daarnaast moet de aandacht voor procederen breder worden gericht, als je een professionele werkrelatie met belanghebbenden en gemachtigden nastreeft. Daartoe moet mijns inziens nadere regelgeving komen. De momenteel tekortschietende wetgever kan dan doen wat zou moeten, in plaats van ̶ zoals de laatste jaren wel is gebeurd ̶ wat níét zou moeten. Naast een centrale toegang tot data meen ik dat er twee bepalingen in de Awb moeten worden opgenomen. Ik pleit voor een procedurele en duidelijke instructie over op de zaak betrekking hebbende stukken en daarnaast een bepaling dat (beide) partijen zich procesrechtelijk behoorlijk en verantwoordelijk dienen te gedragen. Dit zal bijdragen aan in een vroeg stadium communiceren, het belang van verslaglegging, het bieden van daadwerkelijke rechtsbedeling en het beëindigen van een vinkjescultuur achteraf.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht