Dga’s kijken sinds enkele jaren niet meer uit naar Prinsjesdag.

Ga maar na:

  1. Zo werd in 2015 de tienjaarstermijn van de conserverende aanslag voor aanmerkelijkbelangaandelen afgeschaft;
  2. In 2016 werd de mogelijkheid afgesloten om, zonder afrekening, vermogen van de eigen bv af te splitsen naar een vrijgestelde beleggingsinstelling.
  3. In 2017 was het Belastingplan niet per se slecht, maar werd in het kort daarna gepubliceerde Regeerakkoord aangekondigd dat het aanmerkelijkbelangtarief in box 2 zou stijgen. Door het ontbreken van compartimentering stijgt daardoor de gecombineerde heffing van VPB en IB op bestaande, nog niet uitgekeerde winsten.
  4. Vorig jaar stond, weggemoffeld in de Miljoenennota, de aankondiging van het Wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap. De contouren daarvan waren niet meteen duidelijk. Hiervan is inmiddels wel een internetconsultatie verschenen en de definitieve teksten worden binnenkort verwacht.

Het is inmiddels september 2019 en ook dit jaar lijkt het prijs. Ik doel op de nieuwe vormgeving van box 3 (zie hiervoor de brief, opgenomen in V-N 2019/42.3). Deze aanpassing moet, net als de wetgeving voor het lenen bij de eigen bv, in werking treden op 1 januari 2022. Who cares, hoor ik u denken. De nieuwe wijzigingen raken niet alleen de dga, maar alle box 3-bezitters. Sommigen zijn beter af en anderen slechter.

Volgens de brief zal peildatumarbitrage (dus: binnen box 3) worden voorkomen. Arbitrage vindt ook op een andere wijze plaats, namelijk van box 3 naar box 2. De brief laat ruimte om te denken dat ook die vorm van arbitrage kan worden aangepakt. En ik voorspel u, als dat zo is, is de impact daarvan groot. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
– Inbreng van box 3-vermogen in de eigen bv door middel van een agiostorting;
– Inbreng van box 3-vermogen in een open fonds voor gemene rekening.

Het effect is dat de box 3-claim (van 30%) op de rendementen wordt omgeruild voor een gecombineerde VPB- en IB-heffing (van 40%). Het hogere tarief wordt dus bewust opgezocht om de reële inkomsten in plaats van fictieve inkomsten te belasten. In wezen is dit in lijn met wat het kabinet wil – namelijk het belasten van reële rendementen – maar hiermee wordt per saldo minder belasting betaald dan wanneer het geld in box 3 zou hebben gezeten. De vraag is of het bestaande instrumentarium van art. 2.14 lid 3 Wet IB 2001 in de ogen van het kabinet effectief genoeg werkt.

Het fonds is vooral populair, omdat inschrijving in het Handelsregister achterwege kan blijven, maar als gevolg van het UBO-register gaat dat wijzigen (zie V-N 2019/34.29). Een aanvullende anti-arbitragemaatregelen zouden weleens de doodsteek voor het fonds kunnen betekenen. Als het kabinet (de agiostorting en/of) het gebruik van een fonds een vorm van ongewenste arbitrage vindt, dan hoop ik dat de staatssecretaris dat snel en expliciet bevestigt. De dga kan tot het einde van dit jaar gebruikmaken van het tarief van 25% in box 2. Hij zal moeten anticiperen op wetgeving die net wel (wetsvoorstel excessief lenen) of net niet (box 3) klaar is. Het zou fijn zijn als de dga die keuze in één keer goed kan maken en volgend jaar (of het jaar erop) niet opnieuw wordt verrast.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2019

Carrousel: Carrousel

6

Gerelateerde artikelen