Het is moeilijk voor te stellen in deze tijden van oplopende inflatie en discussies over koopkrachtcompensatie voor huishoudens maar er wordt momenteel nagedacht over herziening van de eigen belastingen van provincies.

Feitelijk omvat dat ‘eigen’ provinciale belastinggebied enkel de opcenten op de motorrijtuigenbelasting (MRB) van het Rijk. Dit levert de provincies jaarlijks gezamenlijk € 1,7 mrd. op. Het einde van de MRB lijkt echter nabij. Op basis van het Klimaatakkoord wordt gestreefd naar de invoering van een vorm van Betalen naar Gebruik. In de meeste onderzochte varianten daarvan komt een vorm van kilometerheffing voor, gebaseerd op het gebruik van het motorrijtuig, in plaats van een MRB die is gebaseerd op het bezit van een motorrijtuig. Wanneer een beslissing van het Rijk financiële gevolgen heeft voor provincies of gemeenten, vereist de Financiële-verhoudingswet dat het Rijk ook een oplossing aandraagt om deze gevolgen op te vangen. Daarom werd een ambtelijke werkgroep geformeerd die in 2021 alternatieve eigen belastingen voor provincies inventariseerde (zie Kamerstukken I 2020/21, 35 570, C, nr. 5).

De belangrijkste voorgestelde alternatieven om de potentieel wegvallende opcenten te vervangen, zijn de introductie van een ingezetenenheffing en provinciale onroerendezaakbelastingen, maar ook een vestigingsheffing voor bedrijven en een provinciale toeristenbelasting op basis van beschikbare slaapplekken. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) riep statenleden van provincies onlangs op om hun voorkeur voor een alternatief uit te spreken. Dat is geen gemakkelijke keuze. Belangrijk nadeel van de huidige opcenten is dat slechts een beperkte groep bijdraagt aan de provinciale taakuitoefening, namelijk bezitters van auto’s. Wanneer men profijt bij provinciale taakuitoefening als uitgangspunt stelt bij de keuze, dan zou men alle hiervóór genoemde heffingen moeten invoeren. Er ontstaat dan een echt provinciaal belastinggebied, waaruit provincies dan, net als gemeenten nu, zelf een belastingmix kunnen samenstellen. Wanneer de voorkeur uitgaat naar versterking van de democratische legitimatie, dan komen de ingezetenenheffing voor stemgerechtigden en een provinciale OZB in beeld.

Een niet onbelangrijk aspect bij de afweging tussen deze opties is de uitvoering. Voor het zelfstandig heffen en invorderen ontbreekt momenteel een uitvoeringsapparaat bij provincies. Uiteraard spelen hierbij ook inkomens- en herverdelingseffecten tussen provincies een rol. De herijking van de verdeelmaatstaven van het provinciefonds loopt dan ook parallel met dit traject. Daarnaast ligt er ook een rapport van een andere ambtelijke werkgroep uit 2020 voor uitbreiding en herziening van het gemeentelijke belastinggebied. Daarin worden ook meerdere nieuwe lokale heffingen voorgesteld, waaronder eveneens een ingezetenenheffing.

Als ook provincies meerdere nieuwe eigen heffingen krijgen, ontstaat het risico dat burgers door de bomen het lokale belastingbos niet meer zien. Ik vermoed echter dat het zo’n vaart niet zal lopen. Provincies zijn gewend aan (en verwend met) het meeliften op een rijksbelasting die voor hen wordt geïnd door de Rijksbelastingdienst. De urgentie voor een brede herziening, voor verbreding van de groep die meebetaalt, en van versterking van de democratische legitimatie is wat mij betreft meer aan de orde bij gemeenten dan bij provincies. De ambtelijke werkgroep noemt in dat verband een aantrekkelijker optie: opcenten op de in te voeren kilometerheffing. In dat geval hoeven geen moeilijke keuzes te worden gemaakt en hoeft ook geen eigen belastingdienst te worden opgetuigd. De herziening van het belastinggebied van de provincies hoeft dan dat van de gemeenten ook niet in de weg te zitten. Kortom: het is dan geen kwestie van kiezen, maar opnieuw opbrengst delen met het Rijk.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

57

Gerelateerde artikelen