In mijn vorige Uitvergroot heb ik de vraag opgeworpen waarom we het nog over renteaftrek hebben in de fiscale wereld anno 2020. Vanwege de lage rente lijkt het oude fiscale probleem van de hypotheekrenteaftrek in de IB of winstdrainage in de VPB als sneeuw voor de zon te verdwijnen. Dat wil niet zeggen dat de dalende rente geen 'fiscaal' probleem kan zijn. Integendeel.

De gemiddelde fiscalist is vaak meer jurist dan econoom. We bestuderen veel vaker en beter de fiscale wetteksten dan dat we de bedragen kennen van de (rijks)belastingen of, nog sterker, van bepaalde fiscale regelingen.

Wie echter, zoals ik, (ook) fervent liefhebber is van de bestudering van geldstromen die samenhangen met belastingen, kan tendensen ontdekken of bevestigd zien. Zo onderschrijven de data de stelling uit mijn vorige Uitvergroot V-N 2020/47.0 dat renteaftrek, zeker budgettair gezien, een steeds kleiner probleem wordt. Veel fnuikender, in elk geval voor de schatkist, dan de zojuist genoemde renteaftrek zijn de gevolgen van de lage rente voor het pensioenstelsel. Die lage rente beïnvloedt namelijk het beleggingsrendement en de rekenrente.

Dit vertaalt zich enerzijds in hogere (aftrekbare) pensioenpremies en anderzijds leidt dit, zeker op termijn, tot lagere (belaste) pensioenuitkeringen. Het budgettaire belang van de tweede pijler, bestaande uit aftrekbare pensioenpremies en de vrijstelling in box 3 van de aanspraken, behelst jaarlijks respectievelijk € 20 en € 8 mld. Alleen al de premieaftrek overtreft de belastingopbrengst van de VPB in 2021! Tegenover deze aftrekposten staan overigens wel de belastbare uitkeringen die in 2021 naar verwachting een kleine € 13 mrd. moeten opleveren voor de schatkist. Uit de begrotingsdata volgt echter dat het (negatieve) saldo van de premies en uitkeringen gestaag toeneemt (zie ook Miljoenennota 2021, bijlage 9).

Hoe groot de hap is die de pensioenpremies inmiddels uit het inkomen nemen, wordt heel expliciet duidelijk met de uitwerking van het nieuwe pensioenakkoord. Uit het consultatiedocument 'Wet toekomst pensioenen' (zie V-N 2020/2.9) blijkt de belangrijkste wijziging van het fiscale kader: fiscaal wordt niet langer de pensioenopbouw begrensd, maar de premie zelf. Hieruit volgt een maximaal pensioenpremiepercentage van maar liefst 30%. Het is vermoedelijk een kwestie van tijd, totdat de grote pensioenfondsen ook daadwerkelijk die maximale premie moeten gaan vragen voor de deelnemers, als de hoogte van het gewenste pensioen onveranderd blijft.

Ook uit de voorgenomen harmonisatie van de fiscale behandeling van de tweede en derde pijler om te komen tot een arbeidsvormneutraal pensioenkader, blijkt de invloed van (onder meer) de lage rente. Voor de fiscale ruimte voor de lijfrente wordt tot op de dag van vandaag nog altijd gerekend met een rekenrente van 4%. Genoemd wetsvoorstel betekent dat de fiscale ruimte in de de de pijler maar liefst meer dan zal verdubbelen van 13,3% thans naar de nieuwe premiegrens van 30% straks. Uit deze stijging blijkt tegelijkertijd de enorme inhaalslag die belastingplichtigen die onder het huidige stelsel geen beroep konden en kunnen doen op de tweede pijler, straks kunnen maken op pensioenvlak.

Wie deze op handen zijnde wijziging op zich laat inwerken, realiseert zich ook de volgende take-away: de lijfrenteaftrek gaat een relevanter bestaan leiden in de fiscale praktijk. Dat is voor u geen probleem, maar juist een kans.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

12

Gerelateerde artikelen