Matthijs van der Wulp begrijpt niet hoe je met kennis van het algemene EU-recht uitleg kunt geven over de btw, douane en andere specialistische fiscale terreinen. Hij pleit daarom voor een mix van generalisten en fiscale specialisten bij het Europese Hof van Justitie.
Het verzekeren van een uniforme uitlegging en toepassing van het Unierecht is een kerntaak van het Hof van Justitie EU. Het Hof oefent deze taak uit door middel van prejudiciële en niet-nakomingsprocedures. Het belang van een uniforme uitlegging en toepassing van het Unierecht is groot. Zij bevordert de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen en komt daardoor de rechtszekerheid ten goede. Maar, rechtseenheid vereist ook consistentie. En daar schort het bij het Hof nogal eens aan.
In het arrest-Zita Modes (
V-N 2003/61.18) oordeelt het Hof dat het begrip ‘overgang van een geheel of gedeelte van een algemeenheid van goederen' in art. 5 lid 8 Zesde Richtlijn (nu art. 19 Btw-richtlijn) een communautair begrip is, omdat deze bepaling niet naar het nationale recht verwijst. Dat dit begrip in een zogenoemde ‘kan'-bepaling staat, doet hieraan niet af. Op basis van dit arrest verwachtte ik dat het begrip ‘financiële, economische en organisatorische verbondenheid' in art. 4 lid 4 Zesde Richtlijn (nu art. 11 Btw-richtlijn), eveneens een 'kan'-bepaling, ook een communautair begrip zou zijn. In deze bepaling wordt voor de invulling immers evenmin verwezen naar het nationale recht van de lidstaten. Volgens het Hof moet dit begrip echter worden gepreciseerd op nationaal niveau (
V-N 2015/44.18,
TaxVisions editie 18 september 2015).
Het tweede voorbeeld betreft het arrest-Abbey National I (
V-N 2001/15.26). Hierin maakt het Hof duidelijk dat voor het recht op btw-aftrek bij de overgang van een algemeenheid van goederen niet de activiteiten van de overnemer, maar de activiteiten van de overdrager bepalend zijn. In het arrest-Faxworld (
V-N 2004/24.15) beslist het Hof echter dat een personenvennootschap die voorbereidende handelingen verricht voor de oprichting van een kapitaalvennootschap en na de oprichting van deze vennootschap door middel van een overgang van een algemeenheid van goederen haar activa aan deze vennootschap overdraagt, recht heeft op btw-aftrek. Waarom? Omdat de overnemer (!) aftrekgerechtigde activiteiten verricht. Het laatste voorbeeld is het recente arrest-British Film Institute (
V-N 2017/12.15). Volgens het Hof heeft de btw-vrijstelling voor ‘bepaalde culturele diensten' geen rechtstreekse werking. Hierbij hecht het Hof belang aan het weinig concrete woord ‘bepaalde'. Ditzelfde woord – de Nederlandse taalversie gebruikt ten onrechte het woord ‘sommige' – komt ook voor in art. 132 lid 1 onderdeel m Btw-richtlijn. Het Hof ziet in dit woord geen belemmering om aan die btw-vrijstelling rechtstreekse werking toe te kennen (
V-N 2008/49.18). Niet bepaald consistent.
Hoe kan dit? De (on)dankbare taak om uniforme uitlegging en toepassing van het Unierecht te verzekeren, rust op de schouders van 28 rechters en 11 A-G's. Allemaal juristen van formaat, maar geen (!) van hen beschikt over specialistische fiscale kennis. Een belastingkamer heeft het Hof dan ook niet. Ik begrijp dat niet. Hoe kun je met kennis van het algemene EU-recht uitleg geven over de btw, douane en andere specialistische fiscale terreinen? Uitleggen zonder begrijpen mondt uit in onbegrijpelijke uitleg. Ik meen daarom dat de rechters en A-G's van het Hof niet allemaal het uniform der generalisten moeten dragen. Een mix van generalisten en specialisten is naar mijn mening het beste van twee werelden: kennis van het algemene EU-recht én specialistische fiscale kennis. Dit onderscheid in uniform zou de uniformiteit van het fiscale Unierecht ten goede komen!
43