In mijn herinnering was het enkele decennia terug gebruikelijk om succesvolle directeuren-grootaandeelhouders (dga's) actief te adviseren om te emigreren. De fiscale voordelen konden aanzienlijk zijn. Het lijkt erop dat het sindsdien niet alleen steeds minder aantrekkelijk is geworden om te emigreren, maar dat het tegenwoordig ook zeer specialistische kennis vergt om een emigrerende dga te begeleiden. De variatie in regels is immers groot en uitdijend.
Zoals gepast bij internationale vraagstukken, kijken we altijd eerst naar het nationale recht. Bij emigrerende dga's zijn we inmiddels gewend aan de conserverende aanslagen ten aanzien van hun aanmerkelijkbelangaandelen en ten aanzien van hun pensioen- en lijfrenteaanpraken. De EU-rechtelijke consequenties van die conserverende aanslagen lijken inmiddels redelijk uitgekristalliseerd.
Maar als de dga na 10 jaar verlost is van die conserverende aanslagen, blijven de regels voor de buitenlandse belastingplicht in hoofdstuk 7 Wet IB 2014 (ook na die 10 jaar) hun belang houden. En dan maken we nog maar even niet het onderscheid tussen de situatie waarin de persoonlijke houdstermaatschappij van de dga wel of niet meeverhuist naar het nieuwe woonland. Daarnaast moet niet worden vergeten dat de dga voor de schenk- en erfbelasting ook pas na 1 of 10 jaar loskomt van Nederland.
De tweede stap bij internationale vraagstukken betreft de toepassing van de belastingverdragen. Om maar een willekeurig uitgangspunt te kiezen, valt op dat sinds het begin van dit decennium al een aantal voor emigrerende dga's relevante verdragen is aangepast. Dat begon rond de millenniumwisseling met België en Portugal en inmiddels zijn bijvoorbeeld ook het verdrag met het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland aangepast en zitten nieuwe regels met Duitsland en Curaçao in de pijplijn.
Voor emigrerende dga's zijn in belastingverdragen dan doorgaans de bepalingen omtrent dividend, vervreemdingswinst en pensioen het belangrijkste. Het leven zou overzichtelijk zijn als Nederland in al deze verdragen bepalingen zou zijn overeengekomen die conform zijn aan het OESO-modelverdrag. Dan zou het voor emigrerende dga's (afgezien van de eerdergenoemde conserverende aanslagen) echter nog steeds interessant zijn om te vertrekken naar een fiscaal aantrekkelijk buitenland. Om dat te voorkomen, kiest Nederland inmiddels al jaren voor van het OESO-modelverdrag afwijkende bepalingen. Bij pensioen streeft Nederland naar (enige mate van) bronstaatheffing. Daar valt op dat elk van toepassing zijnd verdrag een enigszins afwijkende variant kent. Bij het vervreemdingswinstartikel en regelmatig ook in het dividendartikel volgt uit de nieuwere belastingverdragen een stevig heffingsrecht voor door geëmigreerde dga's te realiseren vervreemdingswinst en uit de (Nederlandse) vennootschap ontvangen dividend. Wellicht juist omdat die keuzes niet in het OESO-modelverdrag staan en omdat iedere verdragspartner anders is, blijken die artikelen per verdrag telkens net iets anders te luiden. Voor wat betreft de schenk- en erfbelasting heeft Nederland slechts een beperkt aantal successieverdragen gesloten, zodat dubbele heffing daar denkbaar is.
Moraal van het verhaal is dus dat het begeleiden van emigrerende dga's tegenwoordig een specialistisch werkgebied betreft, waarbij een breed netwerk van op elkaar inspelende regels grondig moet worden overzien. En dan hebben we het over het nationale belastingrecht in de nieuwe woonstaat nog niet gehad!
17